proef (neming); beproeving, bezoeking; wedstrijd, examen, proefwerk; proefdruk, drukproef, afdruk [phot.]; épreuve du feu, vuurproef; faire l’épreuve de, beproeven, de proef nemen met; à l’épreuve de, bestand tegen; à l’épreuve de la bombe, bomvrij;
à l’épreuve du feu, vuurvast; à toute épreuve, beproefd, tegen alles bestand.