I. koken, bakken, braden, stoven; branden [kalk];
II. koken, bakken, braden, stoven; zeer doen, branden, schrijnen, smarten; stikken van de warmte; faire koken; mettre cuire, op het vuur zetten; cuire dans son jus, in zijn sop gaar koken; il vous en cuira, ’t zal je zuur opbreken, je zult er van lusten.