Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 25-05-2022

Cordon

betekenis & definitie

touwdraad; koord, band, snoer, streng, lint; rij, cordon; (stenen) rand, muntrand; grand cordon, ordelint van een grootkruis; cordon de sonnette, schelkoord; cordon de soulier, schoenriem; cordon de tirage, gordijnkoord; cordon, s’il vous plaît, doe open alsjeblieft; demander le cordon, verzoeken open te doen; tenir les cordons de la bourse, de koorden van de beurs in handen hebben; zie ook: bleu.

< >