I. onenigheid; être en brouille, overhoop liggen.
II. vermengd, verward; in onmin levend; ciel brouillé, betrokken lucht; lune brouillée, benevelde maan; teint brouillé, vale gelaatskleur; vitre brouillée, beslagen ruit; yeux brouillés, benevelde ogen; avoir le timbre brouillé, van Lotje getikt zijn; être brouillé avec qn., met iemand overhoop liggen; het met iem. aan de stok hebben; brouillé avec l'argent, die niet met geld weet om te springen; brouillé avec la raison, gek; brouillé avec le bon sens, dwaas; brouillé avec la vérité, leugenachtig; brouillé de sommeil, slaperig.