Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 25-05-2022

Branche

betekenis & definitie

tak, vertakking, arm [v. rivier, kandelaar], ader [v. mijn], rib [v. gewelf], been [v. passer], blad [v. schaar], schacht [v. sleutel], afdeling, vak [v. onderwijs]; vieille branche, oude vriend(in); branche gourmande, waterloot; s'accrocher à toutes les branches, alles aangrijpen om zich boven water te houden; être comme l’oiseau sur la branche, een onzekere positie hebben; geen eigen thuis hebben.