I. aanvallen (op), aanranden; aantasten; bestrijden [ziekte]; inzetten; aanpakken, beginnen met; opbellen; attaquer qn. en justice, iem. een proces aandoen; attaquer l‘honneur de qn., iemand in zijn eer tasten;
II. s’attaquer à, aanvallen, zich wagen aan.