eer; honneurs, eerbewijzen; ereambten; femme d‘honneur, eerbare vrouw; homme d’honneur, man van eer; faire les honneurs, de honneurs waarnemen; faire honneur à, eer aandoen, tot eer strekken, de eer ophouden van; nakomen [verplichtingen], gestand doen [handtekening], honoreren [wissel]; faire honneur de qc. à qn., iem. de eer geven van iets; se faire honneur, de aandacht trekken; se faire honneur de, trots zijn op; se faire un honneur de, tenir à honneur, het als een eer beschouwen, het zich tot eer aanrekenen; mettre son honneur à, tenir à honneur, er een eer in stellen, zijn best doen om; être à l’honneur, (bij gelegenheid) geëerd worden; il s’en est tiré à son honneur. hq heeft het aardig gered, hq heeft er eer mee ingelegd; avec honneur, eervol; met ere, glansrijk; en l’honneur de, ter ere van; en leur honneur, te hunner eer; en tout honneur, in alle eer en deugd; être en honneur, (algemeen) geëerd worden, in aanzien zijn, in de smaak vallen: sans honneur, eerloos; schandelijk, smadelijk; sur l’honneur, sur mon honneur, op mijn woord van eer.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk