Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

vrijer

betekenis & definitie

kerel, vent, baas, maat

In 1844 voor het eerst aangetroffen, in een artikel over het Bargoens in de Algemeene Konst- en Letterbode. Er is hier sprake van een ‘goocheme vrijer’ en van ‘een vrijer, die een fok droeg’ (‘... die een bril droeg’). In de standaardtaal wordt vrijer al vanaf het begin van de 16de eeuw gebruikt voor ‘man die een vaste liefdesrelatie met een vrouw heeft, verloofde’. In 1914 in een Bargoense bron ook specifiek voor ‘slachtoffer van een oplichter’.

• Ofer één jaar hep jou bollebof [baas] de stotter en ’n kale knar! Alie proestte het uit. Zij een vrijer met een kalen #neut! ¶ Is. Querido, Mooie Karel (1925), p. 31
• Wéér kleurde hij en hij schudde energiek dat er geen enkel bezwaar tegen haar aanwezigheid was. En spottend dacht hij: ik ben een rare vrijer! ¶ Johan de Leeuw, Ons wacht de hemel (1960), p. 134