Wat is de betekenis van kerel?

2023-09-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2023)

kerel

(19e eeuw) (Vlaanderen, sch.) mannelijk geslachtsdeel. O.a. opgetekend door de dichter Gezelle. Volgens Amaat Joos (Waas Idioticon) wordt 'kerel' in Vlaanderen ook gebruikt voor iets groots in zijn soort: 'Die pronkappel is een kerel.' • (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980) • (Walter de Clerck: Nijhoffs Zuidnederlands Woordenbo...

2023-09-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

kerel

kerel - Zelfstandignaamwoord 1. (verouderd) vrije man van lage geboorte 2. forse, stevige man (een echte vent) 3. (informeel) man, echtgenoot 4. (gewestelijk, informeel) manspersoon Woordherkomst Afkomstig van het Middelnederlandse kerel of kerle (vrij man van niet-ridderlijke stand, dorpeling), dat afstamt van het oerg...

Direct toegang tot alle 10 resultaten over kerel?

Word nu vriend van Ensie
2023-09-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

kerel

kerel - zelfstandig naamwoord uitspraak: ke-rel 1. man of jongen ♢ dag kerel, hoe gaat het? Zelfstandig naamwoord: ke-rel de kerel de kerels het kereltje...

2023-09-25
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

kerel

Piemel, penis.

2023-09-25
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

kerel

kerel - penis (in VI. Belg.); (vgl. vent, 2°). He’ je van je leven mijne’ kerel ni gezien, Aant. GEZELLE [vóór 1890].

2023-09-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Kerel

s., keardel; sterke —, hont, hûnt knevel; een slechte, brutale —, in minne, brutale(n) hont.

2023-09-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Kerel

m. (-s), 1. manspersoon, met het begrip van forsheid en kracht: hij is een flinke kerel om te zien; een jonge kerel als jij moet niet leeglopen; — in sterker opvatting: man van stevige, forse lichaamsbouw: 't is een kerel hoor! een kerel van een vent; een kerel als een boom, zeer groot en sterk : evenzo : een kerel als K...

2023-09-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

kerel

m. -s, kereltje (1 man, manspersoon; 2 echtgenoot, vrijer; 3 grote forse man; 4 een moedig man; 5 een flink man; flinke trouwe borst; 6 Z.-N. ware Vlaming; 7 onbeschaafd man uit de volksklasse; 8 ongure klant, gevaarlijk sujet; 9 min.: snuiter, sujet; 10 baas, makker, vent; 11 verkl.: liefkozende benaming v. e. knaap; 12 iets groots in zijn soort,...

2023-09-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

kerel

('ke:rәl) m. (-s; -tje) [msch. ~ Gr. geroon, rijp man] I. Eig. 1. Algm. man(spersoon), maar doorgaans sterker nl. a. manspersoon, met bijbegrip van fors, fris: een flinke, hupse, jonge, knappe, schone -. b. Volkst. echtgenoot, minnaar, vrijer: zij zou nog graag een hebben. c. man van grote, forse, stevige lichaamsbouw: een héle -; ee...

2023-09-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Kerel

KEREL, m. (-s), flinke, zwaargebouwde vent, inz. arm of van mindere beschaving daar liepen een paar kerels op den weg; een dronken kerel; — man in 't algemeen: 't is een goede kerel; — op medelijdenden toon die arme kerel; — in aansprekingen kerel, ben je daar kerel, wat zie je er goed uit!; — een kerel als een...