Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 05-05-2018

Newfoundlander

betekenis & definitie

(1834, uit het Engels) tamelijk hoogbenig, langharig Canadees honderas

Newfoundland is een provincie in het oosten van Canada die het gelijknamige eiland omvat, alsmede het schiereiland Labrador (z.a.). Het is vele malen ontdekt: in 986 door de Noormannen, in 1404 door Normandische vissers, in 1497 door de voor Engeland varende Italiaan John Cabot (1450- 1498) en in 1501 door de Portugees Gaspar Cortereal. De Italiaanse ontdekkingsreiziger Giovanni da Verrazano (±1485- ±1528) zou het Terre Neuve of Terra Nova, 'Nieuw (gevonden) Land', hebben genoemd, wat door de Engelsen werd vertaald als Newfoundland.

Aanvankelijk hadden de Britten slechte ervaringen met de kolonisatie van Newfoundland. In 1536 stichtte de Engelse koopman Hoare er als eerste een kolonie. 'Doch dit mislukte', verhaalt het woordenboek van Witsen Geysbeek, 'want hij geraakte in zulk eenen hongersnood, dat vele zijner togtgenooten door hunne eigen makkers omgebragt en verteerd werden; zij, die het leven er van af bragten en in Engeland terug kwamen, waren zoo zeer veranderd, dat zij door hunne naaste betrekkingen niet herkend werden. William Butt, een ridder uit Norfolk, konde zijn zoon alleen herkennen en zich deswege overtuigen door eene wrat, die deze van zijn eerste jeugd af op een zeker gedeelte van zijn ligchaam had gehad.' In 1583 nam Sir Humphrey Gilbert het gebied opnieuw in bezit namens de Engelse kroon, maar inmiddels hadden ook de Fransen zich er gevestigd. Tot ver in de 18de eeuw bleven Frankrijk en Engeland elkaar het gebied betwisten. Newfoundland was zo geliefd omdat de zee er barstensvol kabeljauw zat.

De vissers van Newfoundland maakten bij hun werk gebruik van grote, zwarte honden. Deze honden trokken sleden en karren en men zou ze zelfs hebben geleerd visnetten aan land te slepen. De dieren waren hartstochtelijke zwemmers en ze werden - en worden nog steeds - ingezet bij de redding van drenkelingen.

Over de herkomst van deze honden wordt in de kynologische literatuur getwist. Volgens sommigen zou de hond oorspronkelijk afkomstig zijn uit Noorwegen. Anderen denken dat hij door Spaanse zeelieden werd meegenomen; zij veronderstellen verwantschap met de Pyrenese berghond. Weer anderen denken aan Franse of Engelse invloed.

Zeker is dat de hond zich in Newfoundland ontwikkelde tot een schrandere, rappe en taaie hond. Dit moest ook wel, want de vissers van Newfoundland waren 'werkzaam, maar ruw en onwetend', zoals het ergens heet, en zij behandelden hun honden zo slecht dat alleen de sterksten het overleefden. De slechte verzorging leidde bij hen in ieder geval tot een voorkeur voor vis: verse vis, gedroogde vis, zelfs voor zoute vis haalde de hond zijn neus niet op.

Aan het begin van de 19de eeuw raakte de hond uit Newfoundland in Europa bekend. Bij ons sprak men aanvankelijk van Newfoundland-hond (1834) of Newfoundlandsche hond. Maar al spoedig gebruikte men newfoundlander (1844).

De indruk die de taaie, zwemgrage hond hier maakte, moge blijken uit een citaat uit Eline Vere. 'En hij blikte', schreef Couperus in 1889, 'haar verwijtend toe met zijn soezige, domme blik, als van een goedige New-Foundlander.' Engels Newfoundland dog (1773), Newfoundlander (1806); Duits Neufundländer; Frans (chien de) terre-neuve (1837).

Vergelijk dalmatiër

Nederlandsch Magazijn (1834) 289-290; Witsen Geysbeek Wdb. zamenleving 2 (1843) 1334-1335; Ency. Brit" 19 (1911) 478-486; Toepoel & Van de Weijer Toepoels hondenency. (±19704) 384-386; Couperus Eline Vere (1987) 17; Petit Robert (1993') 2237; OED (1993').