Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 05-05-2018

Kanarie

betekenis & definitie

(1554, uit het Frans) zangvogel uit de familie van de vinken

De Canarische Eilanden zijn vele malen ontdekt. Over her algemeen wordt 1334 beschouwd als het jaar van de eigenlijke ontdekking: toen landde hier een uit de koers geslagen Frans schip. Maar al in de ude eeuw werden de eilanden bezocht door Moorse kooplieden. En ook zij werden voorgegaan door een hele reeks eerdere 'ontdekkers': Carthagers, Grieken en Romeinen. In 77 n.Chr. gaf de Romeinse encyclopedist Plinius de Oudere een mooie beschrijving van de Canarische Eilanden. In navolging van de Grieken heeft hij het over de Insulae Fortunatae, de Gelukkige Eilanden. In de Griekse mythologie zijn dit eilanden waarvan de bewoners onsterfelijk zijn, waar al het goede in overvloed aanwezig is en waar het altijd zomer is. Voor de Canarische Eilanden nuanceert Plinius dit. Zeker, je vindt hier veel fruit, honing, dadelpalmen en noten, 'maar', zo stelt hij, 'deze eilanden worden geplaagd door de rottende lijken van monsters die telkens aanspoelen uit zee.'

Plinius meldt ook dat er op de eilanden veel vogels voorkomen, en daar moeten de betbetovergrootouders van onze kanaries tussen hebben gezeten. Iedereen kan bedenken dat de kanarie zo heet naar de Canarische Eilanden, maar het dier waaraan de eilanden zelf hun naam danken was niet het populaire gele zangvogeltje, maar de hond (canis in het Latijn). In de oudheid werden de eilanden namelijk bevolkt door massa's uitzonderlijk grote honden, en Insulae Canariae betekent dan ook Hondeneilanden. Die honden zijn sinds lang uitgestorven, maar kanaries komen er nog in het wild voor.

Wie deze zangvogeltjes het eerst uitvoerde is onduidelijk. De kanarieliteratuur noemt in dit verband Jean de Béthencourt. De Béthencourt wordt afgeschilderd als een eenvoudige Franse matroos die trouwde met een inlands meisje. Hij leefde voornamelijk van visvangst en landbouw, maar in zijn vrije tijd ving hij grauwgroene vogeltjes, waarvan de mannetjes prachtig konden zingen. In kooitjes gaf hij ze mee aan Spaanse schepen.

Kanariekundigen mogen blij zijn dat ze voor deze laster niet worden aangeklaagd door nazaten van Jean de Béthencourt (±1360-1422). De Béthencourt was namelijk een Normandisch edelman en avonturier die tussen 1402 en 1406 samen met Gadifer de la Salie het grootste deel van de Canarische Eilanden veroverde op de Guanches, de oorspronkelijke inwoners. De Béthencourt werd hiervoor tot koning van de Canarische Eilanden benoemd - niet tot kooitjes-knutselaar. Het is wel waarschijnlijk dat schepen van de Béthencourt de eerste kanaries naar Spanje brachten. Feit is dat daar al in de 15de eeuw een levendige handel in canarios ontstond. Door alleen mannetjes uit te voeren slaagden de Spanjaarden er lange tijd in deze handel te monopoliseren. Maar zoals kanariekwekers weten zijn er bij hoge uitzondering ook popjes die eruitzien en zingen als mannetjes. Volgens de overlevering viel zo'n popje op een gegeven moment in handen van een oplettende en ondernemende priester. Hoe het ook zij, na Spanje veroverde de kanariehandel Italië en van daaruit de rest van Europa. Vooral de Duitsers ontwikkelden zich tot vooraanstaande kanariefokkers. Kanaries uit het Harzgebergte - zogeheten Harzerkanaries - verwierven een grote reputatie als zangers. In bijna ieder huis in Andreasberg werden de Zuckervögele (zoals de Duitsers ze aanvankelijk noemden) gefokt, maar ook in Tirol, Saksen, Zwaben en Beieren sloeg men druk aan het kruisen en kweken. Al in de 18de eeuw onderscheidde men bij kanaries 28 verschillende 'kleurslagen'.

Duitse handelaren hadden bij ons niet zo'n goede naam. In 1773, in de vierde druk van zijn boekje Kanari-uitspanningen of nieuwe verhandeling van kanari-teelt gaf F. van Wickede allerlei tips om te voorkomen dat je door Duitse kanarieverkopers werd getild. Je moet de kanaries 'gestadig en langzaem' tegen het achterlijf blazen, schreef Van Wickede; is dit bultig, rood, dik of gespannen, dan zit je binnen een paar dagen met een dood pietje.

Overigens kreeg kanarie bij ons verschillende betekenissen. Zo werden dienders in Nederlands-Indië een tijdlang kanaries genoemd, naar hun kanariegele uniform. Hetzelfde lot trof infanteristen van het Nederlandse leger en agenten te Alkmaar. Ook iemands bijzit kon een kanarie worden genoemd.

Endt (1982) geeft kanarieneuker als synoniem voor 'miereneuker'; Hoppenbrouwers (1991) tekende onder jongeren befkanarie op voor een 'geile jongen, iemand die alsmaar achter vrouwen aanzit'. De meeste mensen zullen bij kanarie echter alleen denken aan het zangvogeltje van de vele malen ontdekte Hondeneilanden.

Engels canary(-bird) (1576); Duits Kanarienvogel (1603); Frans canari (1576).

In oude teksten betekent kanarie soms ook wijn. Dit is een verkorting van kanariesek of kanariewijn - begrippen die in de 16de of 17de eeuw doordrongen in onder andere het Nederlands, Duits en Engels. Kanariewijn was een zoete, zware wijn, die leek op madera. Tot halverwege de 19de eeuw was kanariewijn voor de Canarische Eilanden een belangrijk exportprodukt. In 1853 maakte een druivenziekte hier echter een eind aan. Van Dale geeft als tweede betekenis van kanariesek: '(spott.) water'.

KANARIE: Plinius (ed. Bostock & Riley, 1855-1857) Nat Hist VI, 36; Beer & Laurillard Woordenschat (1899) 543; WNT VII' (1926) 1214-1221; Vries Ned. etym. wdb. (1971) 300; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr. (1975") 345; Vriends Prisma kanarieboek (1978 2) 13-22; Endt Borg. wdb. (19742) 88; Veen Etym. wdb. (1989) 383; Vries & Tollenaere Etym.
wdb. (1991 ") 188; Hoppen brouwers jongerentaal (1991) 82; Pfeifer Etym. Wtb. d.
Deutschen
(19932) 614; OED (19932); Rey Dict. hist longue franç. (19942) 336.