(vóór 1585) zeer fijn linnen
Anders dan menig Hollander zal denken ligt Kamerijk niet in België, maar in Frankrijk. In Noord-Frankrijk om precies te zijn, aan de bovenloop van de Schelde, schuin onder Valenc1ennes.
Al in de derde eeuw n.Chr. was Cambrai, zoals de Franse naam luidt, een belangrijk textielcentrum. Belangrijke steden zijn gewilde prooien en Kamerijk kende dan ook een roerige geschiedenis: het werd verwoest door de Noormannen, ingepikt door de Duitsers en onder de duim gehouden door de Vlamingen en Bourgondiërs, tot het, in 1677, voorgoed werd ingelijfd bij Frankrijk. De stad stond toen allang internationaal bekend om de produktie van zeer fijn linnen, dat onder meer werd gebruikt voor halsdoeken, zakdoeken, dassen, manchetten, kragen, mutsen en borduurwerk.
Kamerijk heeft zijn naam op twee manieren in onze taal verankerd. Of eigenlijk op drie manieren, als je het woord batist meetelt. Dit zeer fijne, zachte doek heet waarschijnlijk zo naar de 13de-eeuwse wever Jean Baptiste uit Kamerijk.
In eerste instantie stond het fijne linnen uit Kamerijk bekend als kamerijks doek. Door verkorting of samentrekking sprak men al snel van kamerdoek, hoewel verschillende schrijvers uit puristische overwegingen tot in de 19de eeuw 'kamerijks doek' bleven schrijven. Zo schreef Hildebrand in 1839 in de Camera Obscura: 'Zij heeft om haar hals een aardig snoertje kleine paarlen met een juweelen bootje, en een hoogen dikgeplooiden kamerijkschen doek in haar lage japon van weerschijnende zijde met ruim lijf.'
De Engelsen noemden de stof cambric, naar de Franse stadsnaam. Via het Engels kwam cambric in het Nederlands terecht, en Van Dale vermeldt ze nog steeds allebei: cambric en kamerdoek. Aanvankelijk bedoelde men met cambric overigens imitatie-kamerdoek, maar dat onderscheid is inmiddels vervaagd.
Kamerdoek was voor Kamerijk een belangrijk exportprodukt, en stof en woord reisden samen over de grens. Zo kwam dit Nederlandse woord in het Duits terecht als Kammertuch, in het Deens als kammerdug en in het Zweeds als kammarduk. Uit het Engels leenden de Denen en Zweden weer de vorm kambrik, zodat Kamerijk zich ook in die talen een stevige positie heeft verworven. Steviger in ieder geval dan die van de textielindustrie in Cambrai, want inmiddels worden kamerdoek, cambric en batist ook in allerlei andere plaatsen gemaakt.
Engels cambric (1530); Duits Kammertuch (1585); Frans cambrai (1608).
Rijnhart Alg. wdb. prakt leven 1 ( 1866) 720; Hildebrand Camera Obscura ( 188616) 59;
Vercoullie Etym. wdb. (19253) 151; WNT Vll 1 (1926) 1100-1101, 1107; Winkler Prins7 10 (1973) 606-607; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr. (197511) 56, 344; OED (19932); Dauzat Dict étym. (199 32) 71, 117.