God. Eigenlijk een apocalyptische term die uit Daniël stamt, waar een ‘mensenzoon’, een mens dus, op de wolken van de hemel tot God komt, om uit Gods hand de heerschappij over de kosmos te ontvangen (Dan. 7:13-14).
Er bestaat een lange traditie van schroomvalligheid en huiver waar het gaat om het uitspreken van de naam van God. Deze angst is geworteld in het derde gebod: ‘Gij zult den naam van den Here, uw God, niet ijdel gebruiken.’ Daarom wordt Hij vaak eufemistisch aangeduid met een van zijn eigenschappen. Vgl. in deze zin Allerhoogste*; Schepper*; Opperwezen*; Zaligmaker*. Dit hebben de christenen overgenomen van de joodse traditie, waar men zelfs de naam van God niet mag uitspreken. Zie hiervoor Adonai*.