Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

Gepubliceerd op 17-08-2018

macro, makkero, makreel

betekenis & definitie

Bargoense termen voor pooier; souteneur. Verbastering van het Oudfranse woord ‘maquerel’ (dat wellicht is afgeleid van ons makelaar, koppelaar). Men dacht vroeger dat de makreel de maatjesharing volgde waardoor de vrouwtjes bij de mannetjes gebracht werden. Het Oudfranse woord ‘maquerelle’, dat in het Frans de huidige betekenis van ‘hoerenwaardin’ kreeg, hebben wij opnieuw ontleend.

Zo kwamen we aan de makreel, die niets uitstaans meer heeft met de makelaar. De maquerel (ook wel makrol of makroon) is in Zuid-Nederland lange tijd gebruikelijk geweest als benaming voor de waardin van een bordeel. Het WNT citeert o.a. het ‘Bankket-werk van goede gedagten’ (2 dln. 1660): ‘Vond men gheene mackerellen, Men zouw weynigh hoeren tellen’. Vgl. ook de Engelse gelijkbeduidende slangterm: ‘mackerel’.

Die Lex! Meester Lex. Maandenlang heb ik me al suf gepeinsd om die makreel een kunstje te leveren! Bert Hiddema: Zwart geld. 1985

‘Ik was toch je hoer?’ ‘En ik je pooier. Macro.’

Ton Anbeek: Sisyfus verliefd. 1990