treden - ‘bespringen’, eig. alleen van hoenders, maar in fig. taalgebruik ook van mensen. Eerwaarde Bruidegom, span dan uw kragten aan; En wilt de jongheid van uw Bruid, niet eens verschoonen.
Nooit bleef’er leghen (leggen, H.) dood, door 't treeden van den haan, ZOET, Digtk. Werken 333 (ed. 1714].