Wat is de betekenis van treden?

2024-04-18
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

treden

treden - Werkwoord 1. ergatief met de voeten begaan Zij traden op het toneel. 2. (ov) met voeten ~ minachtend behandelen De tradities werden hiermee met voeten getreden. treden - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het ze...

2024-04-18
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

treden

treden - onregelmatig werkwoord uitspraak: tre-den 1. stappen of lopen ♢ hij trad langzaam naar voren 1. de rivier is buiten haar oevers getreden [het water is over de oevers gestroomd]...

2024-04-18
Prisma van de symbolen

Hans Biedermann (1992)

treden

trap een symbool van het opklimmen tot een hoger niveau, nader tot de hemel. Tempels zijn in oude culturen vaak in de vorm van getrapte torens gebouwd (zikkoerat in Mesopotamië; stoepa als boeddhistische pagode in Zuidoost-Azië, bijv. de beroemde terrasvormige tempel Boroboedoer op Java; Teocalli in het oude Mexico; getrapte piramiden aan...

2024-04-18
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

treden

treden - ‘bespringen’, eig. alleen van hoenders, maar in fig. taalgebruik ook van mensen. Eerwaarde Bruidegom, span dan uw kragten aan; En wilt de jongheid van uw Bruid, niet eens verschoonen. Nooit bleef’er leghen (leggen, H.) dood, door 't treeden van den haan, ZOET, Digtk. Werken 333 (ed. 1714].

2024-04-18
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Treden

v., trêdzje, stappe, traepje.

2024-04-18
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Treden

(trad, heeft of is getreden), I. onoverg., 1. eig. (in deft. stijl) stappen, zich begeven, gaan, lopen: zij trad verder de tuin in; aan het venster treden; nader treden; ter zijde treden, ook oneig.: plaats maken, zijn plaats verlaten; — iem. op de hielen treden, hem van nabij vervolgen; — hij trad in zijn voets...

2024-04-18
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

treden

trad, heeft (1), is (2) getreden; 1. de voet zetten op, met de voet drukken op: iem. op de tenen treden, hem grieven, ook: het orgel treden, wind toevoeren; fig. de wet met voeten treden, verkrachten; iem. in het slijk treden, diep vernederen; 2. de voeten verzetten, gaan, lopen: naar voren treden; ter zijde treden, op zij gaan; in iems. plaats tre...

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-18
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

treden

(trad, getreden) [~ trappen] I. (heeft) 1. de voet erop zetten : treed op die plank. → hak, roos. teen. 2. trappen : klei-; het orgel -. → pers, slijk, voet, wet. II. (is) 1. zich erheen begeven : aan het venster -; treed nader. 2. gaan, lopen, komen : ter zijde de rivier is buiten haar oevers getreden ; tussenbeide -; iemand te na...