treden - Werkwoord 1. ergatief met de voeten begaan ♢ Zij traden op het toneel. 2. (ov) met voeten ~ minachtend behandelen ♢ De tradities werden hiermee met voeten getreden. treden - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord trede 2. meervoud van het zelfstandig naamwoord tred Uitdrukkingen en gezegden ♦ In het huwel...
treden - onregelmatig werkwoord uitspraak: tre-den 1. stappen of lopen ♢ hij trad langzaam naar voren 1. de rivier is buiten haar oevers getreden [het water is over de oevers gestroomd] Algemene uitdrukkingen: 1. in contact treden [contact met iemand opnemen]
Treden - (trad, heeft of is getreden), den voet zetten op, met den voet drukken ; stappen, zich begeven naar ; gaan, loopen : aan het venster treden; nader treden; (spr.) ter zijde treden, wijken, achteruitgaan , in de plaats treden van……..,vervangen, opvolgen ; tusschenbeide, in het midden treden, tusschenbeide komen; — op het tooneel treden, verschijnen, (ook fig.) ijverig deelnemen (aan iets); — in onderhandeling treden, beginnen te onderhandelen; zich in iets mengen, (ook) iets toege...