Ensie 1947

Redactie H.A. Enno van Gelder, Jakob Pieter Kruijt, Jan van den Brink, Johan Valkhoff (1947)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Sociale groepen in de Sowjet-unie

betekenis & definitie

De cijfers (1) tot (10) in de tekst verwijzen naar de genummerde literatuurlijst aan het einde van deze bijdrage.

In de grondwet der Sowjet-Unie, ingevoerd in 1936, worden twee klassen onderscheiden: de arbeiders en de boeren. De officiële statistiek kent verdere onderscheidingen. Dit blijkt uit tabel 1, die een treffend beeld geeft van de verschuivingen, door de revolutie teweeggebracht in de bevolkingsklassen der Sowjet-Unie. De percentages weerspiegelen de vervanging van particuliere handel en landbouw door nieuwe bedrijfsvormen: de staatshandel, het collectieve landbouwbedrijf, Uit: S. Sulkewitsj, Land en Bevolking van de SowjetUnie, Moskou, 1940, gereproduceerd in (1), p. 357.

De tabel is samengesteld uit twee oorspronkelijke tabellen, één voor 1939, en één voor 1913-’37, en er is geen strikte vergelijkbaarheid der klasse-indeling tussen die twee tabellen. De groep ‘overigen’ bevat studenten, gepensionneerden, militair personeel voor 1913-’37. Uit het geringe cijfer voor 1939 blijkt, dat in dat jaar althans het merendeel van het militair personeel over de andere categorieën is verdeeld. De cijfers doen verder vermoeden, dat ook de scheidingslijn tussen arbeiders en ambtenaren enerzijds, en collectieve boeren anderzijds in 1939 op andere wijze is getrokken. De verschillen zijn althans ten dele verklaarbaar uit het feit dat in 1939 gezinsleden in de klasse-indeling zijn betrokken.

Leden van ‘kolchozen’. Leden van ‘sowchozen’ (staatslandbouwbedrijven) zijn bij arbeiders, ambtenaren en kantoorbedienden ingedeeld en bedroegen in 1928,0.3, in 1932, 1.9 en in 1938, 1.3 millioen.

Landeigenaren, handelaren, koelakken, bourgeoisie in de steden, geestelijkheid.

Tabel 1. Klasse – en beroepssamenstelling van de bevolking der Sowjet-Unie Volkstelling niet strikt vergelijkvan 1939 baar met 19391)

Beroepsklasse 1937 1934 1928 1913 millioenen % % % % % Arbeiders (stad en platteland) 54.6 32.2 ) Ambtenaren en 1 34.7 28.1 17.3 16.7 kantoorbe ( dienden . . 29.7 17.5 1 Collectieve land bouw i).2). . 75.6 44.6 Handwerkslie 1 den in coöpe 1 55.5 45.9 2.9 — ratief verband 3.9 2.3 ' Overige hand J werkslieden . 1.4 0.8 5.6 22.5 72.9 65.1 Kleine boeren . 3.0 1.8 ) Bourgeoisie3) 0.06 0.04 0.0 0.1 4.5 15.9 Overigen1) . . 1.2 0.7 4.2 3.4 2.4 2.3 het staatslandbouwbedrijf. Beschouwd tezamen met de bevolkingsgroei van 140 millioen in 1913 tot 170 millioen in 1939, tonen de cijfers ook de sterke groei van de gecollectiviseerde industrie en van het regeringsapparaat. Maar de nuchtere cijfers kunnen niet tot uitdrukking brengen, dat hier meer is gebeurd dan de vervanging van één organisatievorm der productie en verdeling door een andere: de klassen der industriëlen, grootgrondbezitters, tsaristische ambtenaren, handelaren, welgestelde boeren (koelakken) werden als zodanig vernietigd (geliquideerd). Opeenvolgende stadia in deze revolutie waren: de verdrijving van de tsaristische bureaucratie tegelijk met de onteigening der industriële productiemiddelen en van het grootgrondbezit tussen 1917 en 1920, de verdringing van de particuliere handel in 1918 en later weer in de jaren 1929-1931, en de collectivisatie van de landbouw gedurende de periode van 1929 tot 1934. De grondgedachte van deze politiek, door de communistische partij geconcipieerd en met straffe hand tot uitvoering gebracht, was, dat personen, wier welstand en machtspositie op kapitalistische organisatievormen berustten, niet in staat bleken of werden geacht, het verleden te vergeten en met toewijding aan de opbouw van een socialistisch bedrijfsleven mede te werken. Een noodgedwongen uitzondering werd tot op zekere hoogte gemaakt voor uit de bourgeoisie voortgekomen technische en militaire specialisten.

De bevoorrechte economische positie van deze groep stond in de eerste jaren van de opbouw in scherp contrast met de politieke onzekerheid van hun bestaan, gekenmerkt door strikt toezicht vanwege de communistische partij, in sommige perioden officieel wantrouwen en politieke vervolging. Tegelijkertijd streefde de partij er naar, zo spoedig mogelijk een betrouwbaarder kader van industriële en technische leiders te scheppen. Proletarische afkomst was tot ongeveer 1935 een beslissend criterium voor allen, behalve de oude garde der partijleden, in de scholing en benoeming voor leidende functies in industrie, landbouw, regering en partij. Pas nadat de vernietiging der vroeger heersende klassen een feit was geworden, werd dit beginsel van selectie door andere, uit de behoeften der economische opbouw voortkomende overwegingen op de achtergrond gedrongen.

De theorie van het communisme stelt de klasseloze maatschappij als het einddoel der sociale ontwikkeling. Het feit, dat niettemin in de laatste vijftien jaren nieuwe sociale onderscheidingen en groepen zijn ontstaan, houdt direct verband met de politieke en economische omstandigheden van deze periode. De krampachtige worsteling voor de opbouw der zware industrie vond in het verloop van de tweede wereldoorlog een overtuigende rechtvaardiging. De gebeurtenissen en ontwikkelingen der voorafgaande periode kunnen derhalve — ook in hun sociale gevolgen, die wij in dit artikel in het kort zullen beschrijven — slechts worden begrepen tegen de achtergrond der voortdurend toenemende oorlogsdreiging.

In economisch opzicht wordt de uiteindelijke ‘communistische’ maatschappijvorm in het kort beschreven door de leuze: Van ieder naar zijn vermogen, aan ieder naar zijn behoeften. Het is echter niet in strijd met de geschriften van Marx, Engels, Lenin, classiek in de S.U., dat er in een overgangsperiode een ‘socialistische’ maatschappij-vorm zou zijn, waarin een ieder naar zijn prestaties wordt beloond. Bergson berekent op grond van officiële gegevens, dat de ongelijkheid tussen de lonen van industrie-arbeiders van verschillende bekwaamheid en scholing in de S.U. in 1928 ongeveer even sterk was als in de Verenigde Staten in een vroeger jaar (1904) van vergelijkbare industrialisatiegraad. (Men bedenke, dat deze vergelijking het inkomen van bedrijfsleiders en het inkomen uit particulier bezit, dat in de Verenigde Staten zeker relatief veel groter was, buiten beschouwing laat.) Dat jaar 1928 viel in een periode, waarin grotere gelijkheid van inkomens een door partij en regering nagestreefd doel was. In een belangrijke rede, door Stalin in Juni 1931 gehouden voor een bijeenkomst van bedrijfsleiders, werd de egalisatiepolitiek verantwoordelijk gesteld voor het veelvuldige veranderen van werk door de arbeiders, en werd de deur wijd geopend voor verdere differentiatie van inkomens, en voor andere vormen van beloning, die een stimulans inhouden voor het vergroten der productie. Het nu bewust aanvaarde principe van beloning naar prestatie rechtvaardigde en vergrootte de bestaande ongelijkheid. Salarissen van het leidende personeel in fabrieken, mijnen, staatsboerderijen en kolchozen zijn aanmerkelijk hoger dan die van de geschoolde arbeiders en van de boeren, terwijl bovendien een gedetailleerd systeem van premies bestaat voor het verminderen van de productiekosten en voor het overschrijden van het door het lopende vijfjarenplan opgelegde productiequotum.

In een land waar vele duurzame consumptiegoederen vergelijkenderwijs uiterst schaars zijn en niet op een vrije markt verkrijgbaar, vormen beloningen in natura een extra prikkel: een succesvol bedrijfsleider heeft vaak een auto met chauffeur, of een betere woning, of betaalde vacanties voor hemzelf en zijn gezin in een badplaats, of zelfs wel al deze dingen tezamen . De Stachanow-beweging, waartoe in 1935 dooreen mijnarbeider van die naam de stoot werd gegeven, vergrootte door rationalisatie de arbeidsprestatie en daarmee ook het inkomen van de Stachanow-arbeiders, die soms tweemaal zoveel verdienen als hun collega’s, in dezelfde industrie werkzaam. Het stukloon en de premie zijn de normale grondslag van het loon van de geschoolde arbeider.

Ook op andere dan economische drijfveren wordt een beroep gedaan. Propaganda, vaderlandsliefde, onderscheidingen, publiciteit en geldprijzen worden in dienst van de productie gesteld. Niet minder dan de inkomensverschillen bewerken deze middelen de kristallisatie van een nieuwe sociale groep: de technische en administratieve leiders van het productieproces. Sommige auteurs zien hier een nieuwe klasse ontstaan. Wij geven er de voorkeur aan van een ‘groep’ te spreken en het oordeel op te schorten, of de sociologische associaties die het woord klasse aankleven hier op hun plaats zijn.

De werking van economische drijfveren via de beroepskeuze is noodzakelijkerwijze een langzaam proces. Met de toeneming van de oorlogsdreiging hebben partij en regering dan ook meer en meer direct in de tewerkstelling ingegrepen. Deze ontwikkeling begon als de strijd tegen de ‘beweeglijkheid van de arbeid’. Al in 1931 werden de voordelen van sociale verzekering van regelmatig werken afhankelijk gesteld. Geregelde arbeid was veelal een voorwaarde voor het behouden van eens verkregen huisvesting. In 1938 werd een arbeidspaspoort verplicht gesteld, waarin de opeenvolgende werkzaamheden van de arbeider worden geregistreerd.

In Juni 1940 werd twee tot vier maanden gevangenisstraf gesteld op het verlaten van een werkkring zonder toestemming van de bedrijfsleider. In October 1940 werden de volkscommissarissen gemachtigd om verplaatsing van technisch en administratief personeel en geschoolde arbeiders naar andere bedrijven te gelasten. Tegelijkertijd werd de regering gemachtigd, jaarlijks 800.000 tot 1.000.000 jongens tussen 14 en 18 jaar op te roepen voor verplichte training in vakscholen, gevolgd door een vierjarige werkzaamheid in door de regering aangewezen bedrijven. Deze maatregelen verschillen van soortgelijke, in de oorlog door de rijkere kapitalistische landen genomen, hoofdzakelijk in de graad van ingrijpendheid, en in het eerdere tijdstip hunner invoering.

De meest invloedrijke groep in de S.U. bestaat uit hen die de leiding hebben van de communistische partij . In de constitutie van 1936 wordt aan de partij een speciale plaats toegewezen:

‘de meest actieve en meest politiek-bewuste sowjet-burgers in de gelederen van de arbeidende bevolking verenigen zich in de communistische partij van de Sowjet-Unie, die de voorhoede is van de arbeidende bevolking in hun strijd om het socialistische systeem te versterken en te ontwikkelen, en die de leidende kern vormt van alle publieke organisaties’ (art. 126). Leden van de communistische partij bevinden zich inderdaad in alle lagen van de sowjetbevolking: in fabrieken, in kolchozen, in kantoren. Procentsgewijze zijn zij sterker vertegenwoordigd in de belangrijke posities in het bedrijfsleven en het leger, en het sterkst in de verantwoordelijke regeringsposten: het kabinet, de ‘sovnarkom’, bestaat uitsluitend uit leden der partij. Het totaal aantal leden der partij is altijd opvallend gering geweest. In 1939 bedroeg het ongeveer Tabel 2. Meervoudig lidmaatschap van hoogste partij- en regeringsorganen in 1946 S Secretariaat P Politbureau der communistische partij O Orgbureau M Voorzitter (Stalin) en vicevoorzitters van de ministerraad S P O M Stalin S P O Malenkow,Zjdanow S O 2 P M Andreew,Beria, Kaganowitsj, Mikoyan, Molotow, Worosjilow P 1 M 2 [I]O 6 [/I] Uit: 'Time', New York, 19 Augustus 1946.

1.600.000; voor 1945 werd het, bij gebrek aan officiële gegevens, op 5 millioen geschat en in 1946 op 6 millioen. Maar deze enkele millioenen vormen de intellectuele en organisatorische leiding van de sowjetbevolking, een leiding, die zelve weer door een streng gehandhaafde discipline wordt gebonden aan de partijlijn: ieder partijlid is onvoorwaardelijke gehoorzaamheid verschuldigd aan de door de partij-autoriteit genomen besluiten. Dit wil in de practijk zeggen, dat de partij, door middel van volkscommissarissen en andere hooggeplaatste leden der partij, een meer beslissende invloed heeft op de besluiten der regering dan de hoogste volksvertegenwoordiging, de Opperste Sowjet.

De toelating tot partijlidmaatschap werd in sommige perioden bemoeilijkt, soms vergemakkelijkt. Sinds 1939 kan een ieder lid worden op aanbeveling van drie partijleden die al drie jaar lid zijn, en na een proeftijd van één jaar. Zowel de partij, alsook haar hoogste autoriteit, het Centrale Comité, dat minstens éénmaal per maand vergadert, veranderen voortdurend in samenstelling en zien veel nieuwe jongere mensen in hun gelederen. Dit is niet het geval met de door het Centrale Comité verkozen dagelijkse leiding: een secretariaat van vier personen onder de algemene secretaris, en twee comité’s, het Politbureau en het Orgbureau, die respectievelijk de algemene politieke koers en de inwendige partijorganisatie behartigen. Deze drie lichamen bevatten in merkwaardige continuïteit de meest vooraanstaande figuren van de S.U. Het merendeel van de tien leden van het Politbureau in 1944 bevond zich aan de spits van de partijhiërarchie sinds 1934 of eerder, hoewel alleen Stalin, Molotow en Worosjilow sinds 1925.

Tabel 2 geeft een beeld van het meervoudige lidmaatschap tussen deze drie lichamen, waaraan wij als vierde toevoegen de lijst van voorzitter en vice-voorzitters van de ministerraad, d.w.z. een regeringsorgaan. De beschouwer krijgt wederom de indruk, dat de leiders de politieke koers bepalen, met goedkeuring achteraf door het Centrale Comité — een indruk, die wordt versterkt door de grondigheid, waarmee plotselinge, diepingrijpende koersveranderingen worden doorgevoerd.

Stalins machtspositie in de partij dateert van de uitschakeling van zijn rivaal Trotsky omstreeks 1927. De persoonlijke verering van Stalin door de bevolking der S.U. is sindsdien door de partij steeds meer aangemoedigd. De verklaring ligt ten dele in de persoonlijkheid van Stalin, ten dele in de spanningen van de strijd voor het socialisme in één land — de doelstelling, die met Stalin had gezegevierd. De opbouw was een reeks van experimenten, waaruit zowel bij succes als bij mislukking voortdurend lering moest worden getrokken, die dan weer in wisselende omstandigheden moest worden toegepast. Hoe geoefend de communisten ook waren in dialectiek, de aanduiding van een nieuwe wending in de partijlijn door een algemeen vereerd, zelfs verafgood, man overwint vele moeilijkheden in de brede lagen van de bevolking. Succes van de vijfjarenplannen, en uiteindelijk van de collectivisatie van de landbouw, tezamen met een meedogenloze vervolging van tegenstanders in en buiten de communistische partij, versterkten Stalins positie.

Zijn macht was er niet minder om, dat hij gedurende lange tijd geen positie in de regering bekleedde. Eerst toen in 1941 de oorlogsdreiging tegen de S.U. acuut werd, nam Stalin ook officieel het heft in handen, als voorzitter van het kabinet en van het staatscomité voor defensie, en als volkscommissaris van defensie. In de conferenties met andere hoofden van staat of regering wordt hij in feite erkend als de hoogste macht in de S.U.

De grondwet van 1936 ademt een democratische geest in de westerse betekenis van het woord. Politieke en individuele vrijheden werden ingesteld en gewaarborgd. Tot nu toe is hiervan het merendeel fictief gebleven. Nauwelijks een jaar later, volgend op de moord van Kirow, vond een zuivering van tevoren ongekende omvang binnen en buiten de partij plaats. Hoge figuren in partij en regering, het hoofd van de geheime politie, de hoogste militairen, ontwerpers en leiders van de vijfjarenplannen, zagen zich beschuldigd van, en bekenden, een verscheidenheid van politieke misdaden: sabotage, voorbereiding of aanzetting tot moord op politieke en culturele leiders, samenzwering tot het veroveren van de regeringsmacht, en het opnemen van contact met buitenlandse fascistische regeringen. Soortgelijke processen herhaalden zich op grote schaal door het gehele land ten aanzien van bedrijfsleiders en functionarissen van de partij.

Terwijl de motieven voor de daden van oppositie, de beschuldigingen en de bekentenissen nog niet als geheel opgehelderd kunnen worden beschouwd, kan het resultaat van deze dramatische gebeurtenissen achteraf met grotere stelligheid worden beschreven. De ‘oude bolsjewiki’ werden vrijwel uit het partijleven geëlimineerd. Op het 17de partijcongres (1934) waren 40% van de afgevaardigden lid van de partij sinds 1917 of eerder; 80% sinds 1919. Op het 18de partijcongres (1939) waren deze percentages resp. 5% en 15% . Tegelijkertijd vond een grote verschuiving plaats in het leidend personeel in industrie en landbouw. Een nieuwe laag van jongere leiders kwam naar boven, technisch bekwaam, administratief onverbiddelijk, loyaal aan de nationale leiders, niet belemmerd door emotionele gebondenheid aan de idealen van een vroeger stadium van de revolutie, en met een sterker nationaal gevoel. De macht van Stalin en zijn medewerkers is sindsdien onbetwist gebleven, in een periode van grote internationale spanningen, plotselinge en radicale wijzigingen in de partijlijn, een diepingrijpende oorlog, en een overwinning ten koste van groot verlies aan mensenlevens, van materiële schade en economische ontreddering.

Een belangrijk instrument tot machtshandhaving is de politieke politie, de G.P.Oe vóór 1934, [I]N.K.V.D.,[/I] Volkscommissariaat voor binnenlandse zaken, na 1934. De taak Tabel 3. Samenstelling van de Sowjet intelligentsia in Januari 1937 Directeuren en bedrijfsleiders . . . 1.751.000 Ingenieurs en architecten . . . . 250.000 Technisch personeel .... . 810.000 Landbouwspecialisten . . . . 176.000 Onderwijzend personeel . . . . 1.049.000 Kunstenaars, culturele werkers . . 456.000 Doktoren . 132.000 Ander medisch personeel. . . 382.000 Economen en statistici . . . . 822.000 Boekhouders . 1.617.000 Rechterlijke macht .... . 46.000 Studenten . 550.000 Diversen, incl. militaire intelligentsia . 1.550.000 Totaal . 9.591.000 Uit: V. Molotow, The Soviet-Union in 1942, 9, p. 65.

van deze politie is, toe te zien op de politieke houding der bevolking, mede met behulp van een systeem van binnenlandse passen. Voor dit doel zijn er speciale gerechtshoven, speciale politieke gevangenissen en kampen voor dwangarbeiders; er waren zelfs gewapende troepen (150.000 in 1935). De politieke politie speelde een belangrijke rol bij de liquidatie van de koelak, bij de successieve zuiveringen, in het bijzonder die van 1936/38, bij de verplaatsing en herscholing van gehele bevolkingsgroepen, waaronder de koelaks, de Aziatische nomaden, en, een 15 jaar later, de bevolking van de Krim en Tsjetsjen-Ingoesj (i.d. Kaukasus), de twee republieken die kort geleden (Juni 1946) uit hun autonomie zijn ontzet als straf voor heulen met de Duitse invallers. Over de grootte van de bevolkingsgroepen die hiermee gemoeid zijn geweest, en het aantal dwangarbeiders dat als gevolg van deze maatregelen is tewerkgesteld, bestaan slechts zeer uiteenlopende gissingen.

Het blijkt uit deze opsomming, dat in de practijk van de Sowjetstaat strenge politieke straffen en andere maatregelen worden opgelegd aan gehele bevolkingsgroepen. Het bestaan op papier van een grondwet die individuele rechten en vrijheden beschermt, kan op zijn best worden gezien als hoopgevend voor een betere toekomst. Men bedenke b.v. dat de Amerikaanse samenleving in het huidige tijdperk een betere, hoewel toch nog zeer onvolkomen, uitdrukking geeft aan de geest van de grondwet dan ten tijde van de vorming der republiek aan het einde der 18de eeuw (8). De S.U. kan, bij ongestoorde binnenlandse economische groei en vreedzame internationale politieke ontwikkeling, zich zonder grondwetswijzigingen richten naar grotere vrijheid voor de individu.

Sinds de consolidatie van de Sowjetstaat is het leger nooit gebruikt als een machtsinstrument van binnenlandse politiek. Officieel geboren op 22 Maart 1917, was het Rode Leger in de laatste jaren voor de tweede wereldoorlog uitgegroeid tot een leger van de eerste rang, met uitstekende training van de recruten en met een zeer moderne technische uitrusting. Opeenvolgende veranderingen in de officiële en feitelijke verhoudingen tussen door de partij ingestelde politieke commissarissen en de bevelvoerende officieren duiden op moeilijkheden van moreel en gezag, die in de jongste tijd schijnen te zijn verminderd. De verlaging van de commissaris in October 1942 tot een politiek instructeur met militaire rang, ondergeschikt aan de legerofficieren, die toch in de hogere rangen al merendeels partijleden waren, duidt op een definitieve consolidatie der officieren tot een loyale groep, met een sterk besef van hun belangrijkheid voor de positie der S.U. in de wereld. Herstel van voorrevolutionnaire vormen van rang en discipline, orden en onderscheidingen, speciale militaire gerechtshoven voor officieren (New York Times, 20 Juni 1946) zijn duidelijke tekenen van een nieuwe ‘esprit de corps’.

Ons overzicht van verscheidene bevolkingsgroepen heeft getoond, dat in de S.U. succes in het vervullen van een maatschappelijke taak aanzien en gezag verschaft: Stachanow-arbeiders, bedrijfsleiders, officieren van het Rode Leger, partijleiders, de intelligentsia in het algemeen. Tabel 3 geeft een indruk van de grootte van sommige dezer bevolkingsgroepen. Het is moeilijk, nu al te zeggen of een kern van deze groepen zich gaat ontwikkelen en consolideren tot een nieuwe, exclusieve, heersende klasse. Aan de ene kant zijn er vele aanwijzingen, dat speciale bekwaamheden en succes in de opgedragen taken de individu in de S.U. verheffen tot een elite-positie, en niet de groep waartoe hij behoort. Opklimmen op de sociale ladder gaat uiterst snel voor de bekwamen. Hun positie blijft echter niet behouden als er iets misgaat. In het midden van 1946 was er b.v. een grondige campagne tegen fraude en corruptie, bedreven door bedrijfsleiders en hogere ambtenaren.

Aan de andere kant hebben er veranderingen plaatsgegrepen in de opvoeding van de jeugd, die een consolidatie van de omhooggekomen groepen bevorderen. Coeducatie werd afgeschaft voor het middelbaar onderwijs in 1943, omdat de ‘gelijkheid der sexen al was verwezenlijkt en de scheiding van jongens en meisjes betere resultaten zou geven’. Al voor die tijd, in 1940, was afgeweken van art. 121 van de grondwet, waarin kosteloos hoger onderwijs aan de Sowjetburger wordt gegarandeerd. Schoolgelden werden vastgesteld op 150-200 roebels per jaar voor de hogere klassen der middelbare school, 300500 roebels per jaar in universiteiten en technische hogescholen (de gemiddelde arbeider verdiende in 1937 omstreeks 2800 roebels per jaar; volgens het in 1939 opgestelde derde vijfjarenplan zou dat in 1942 4000 roebels zijn: 1, blz. 349). Studiebeurzen worden alleen gegeven voor het hoger onderwijs aan de besten der besten (4, blz. 122). De kans op een betere opvoeding werd dus zeer bemoeilijkt voor een kind van ongeschoolde arbeiders, de laagst beloonde en uiteraard meest talrijke groep.

Tegelijkertijd werd de boven reeds besproken gedwongen opleiding voor bepaalde vakken, met enige daaropvolgende jaren van verplichte arbeid, ingevoerd. Het economisch doel van deze maatregelen verleent geloofwaardigheid aan de mededeling van Schwarz, dat leerlingen van middelbare en hogere scholen in de practijk niet in deze lichtingen worden begrepen. Deze maatregelen staan in direct verband met de oorlogstoestand op het tijdstip hunner invoering. De oproepingen voor de arbeidsreserve gingen echter in 1946 nog door en zijn volgens het 4de vijfjarenplan bestemd om millioen op te leiden in de periode 1946-1950. Alleen de schoolgelden voor de middelbare scholen zijn, voorzover ons bekend is, na de oorlog verlaagd van 150 tot 50 roebels per jaar.

Tabel 4 toont, dat al vóór 1940 het percentage van Tabel 4. Percentage van arbeiders en hun kinderen onder de studenten van:

1920 1931 1933 1935 1938

Universiteiten Technische hogescholen 25.4

25.8 46.6
42.6 50.3
41.5 45.0
31.7 33.9
27.1

Lit: G. Bienstock, S. M. Schwarz en A. Yugow, Management in Russian Industry and Agriculture, p. 111. arbeiders en hun kinderen onder studenten, die in hogere scholen hun opleiding zoeken voor wetenschap en industrie, aanzienlijk geringer werd, terwijl dat van hoger gesalarieerden en hun kinderen toenam. De maatregelen, sinds 1940 genomen, doen vermoeden, dat deze tendentie de bewuste politiek van de regering is geworden.

De literaire productie weerspiegelt eveneens de verering van het succes. Was het vóór de oorlog vooral de bedrijfsleider die de held van vele romans was, tijdens en na de oorlog is het de officier van het Rode Leger. Het meest sprekende voorbeeld is de roman ‘Dagen en nachten’ van de schrijver Konstantin Simonow, wiens werken gedurende de oorlog in meer dan 10 millioen exemplaren in de S.U. zijn gelezen. De Amerikaanse uitgave van dit boek, dat de strijd om Stalingrad beschrijft, bevat na de titelpagina een lijst van de volgende belangrijkste hoofdpersonen: zeven officieren, één verpleegster en drie manschappen. Van de laatstgenoemden wordt er één in het verhaal tot officier bevorderd, één is oppasser, en de derde een spion voor de vijand. Dit humorloze boek behandelt vrijwel uitsluitend de gevoelens en daden van officieren. De schrijver werd bij een recente literaire koersverandering met vier anderen in het bestuur van de Unie van Sowjetauteurs geplaatst.

TJ. C. KOOPMANS EN TRUUS KOOPMANS-WANNINGEN Alexander Baykov, The Development of the Soviet Economie System, 1946.

Abram Bergson, The Structure of Soviet Wages, 1944.

John Scott, Behind the Urals, 1942.

Gregory Bienstock, Solomon M. Schwarz and Aaron Yugow, Management in Russian lndustry and Agriculture, 1944.

Sidney en Beatrice Webb, Soviet Communism: a New Civilization, 2de dr. 1941.

Frederick L. Schuman, Soviet Politics at Home and Abroad, 1946.

D. Fedotoff White, The growth of the Red Army, 1944.

Charles A. Beard, The Republic, 1943.

V. Molotov, The Soviet Union in 1942, Report to the 18th Congress of the Communist Party in March 1939,1939.
A. Yugow, Russia's Economie Front for War and Peace, 1942.