Ensie 1950

Redactie Gerrit Krediet, Jan Baert, Jac. Bot, Salomon Kleerekoper (1950)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Het aantal wegvervoermiddelen

betekenis & definitie

Het aantal rijwielen nam in deze eeuw zeer aanmerkelijk toe, en wel, evenals het aantal motorrijtuigen, sterker dan de bevolking. In 1899 telde men 19 rijwielen per 1000 inwoners; in 1916: 126; in 1926: 301; en in 1939: 430.

Daarmee was een getal bereikt dat na Denemarken het hoogste ter wereld was; in Denemarken waren er nl. 539 rijwielen per 1000 inwoners. Het totaal aantal rijwielen werd voor de oorlog geschat op ca 4 000 000 en in Denemarken op 2 000 000.

Tijdens de oorlog liep dit aantal door vordering zeer sterk achteruit. Het aantal motorrijtuigen in ons land is aanzienlijk toegenomen.

De eerste auto reed hier in 1897. In 1909 bedroeg het aantal in de personele belastingbelaste motorrijtuigen — hieronder vielen o.a. niet de vrachtauto’s — 4594.

In 1919 waren er reeds 18 995 belaste motorrijtuigen. Weer tien jaar later was het, nu totale, aantal 128 844 en in 1939 bedroeg het 229 669.

Door de vordering liep dit aantal tijdens de oorlog zeer terug, en wel tot 43 000 in 1944. Na de oorlog kwam er weer vrij snel herstel.

Als men de cijfers van 1939 en 1948 vergelijkt, dan blijkt dat het vrachtautopark reeds groter is dan voor de oorlog . De kwaliteit van vele wagens is echter minder.

Bij de bussen werd het vooroorlogse aantal in 1949 overschreden.

Ook het aantal personenwagens heeft het vooroorlogse peil overschreden. Deze wagens zijn gemiddeld ouder dan voor de oorlog: voor de oorlog was b.v. van de personenauto’s slechts 15,4% ouder dan 7 jaar.

In 1947 was echter niet minder dan 68,4% ouder dan 7 jaar. In 1949 nam het wagenpark nog in aantal toe.

Het aantal personenauto’s kwam zelfs boven de 100 000. Men stelt zich voor dat in 1952 in Nederland moeten lopen: 60 000 vrachtwagens, 6000 autobussen en 115000 personenauto’s.Nu geeft de toeneming van het aantal motorrijtuigen, indien men acht slaat op het totale verloop, nog maar een beperkt beeld van de voortschrijdende motorisering. Bij de autobussen steeg b.v. het aantal tussen 1928 en 1938 met 43%, doch het aantal zitplaatsen liep op met 84%. Bij de vrachtauto’s werd het laadvermogen groter. Verder werd de snelheid hoger. Bovendien werden de auto’s veel intensiever gebruikt. Voor de vijftien jaar voor het begin van de tweede wereldoorlog heeft men geschat dat het gebruik drie a vier maal zo intensief is geworden.

Overziet men het vijftigjarige ‘autotijdperk’, dan blijkt welk een snelle ontwikkeling personenauto, autobus en vrachtauto hebben gehad. Het heeft ongeveer 25 jaar geduurd voordat de ‘motorische revolutie’ is begonnen. Eerst na de eerste wereldoorlog zijn nl. vrachtauto en autobus zich sterk gaan ontwikkelen. Uit het verloop der cijfers en de toekomstige verwachtingen is zeer duidelijk te zien dat de motorisering nog niet haar einde heeft gevonden.

In 1947 waren van het totaal aantal personenauto’s 13 759 van Ford, 10 802 van Chevrolet, 5875 van Opel, 3855 van D.K.W., 2878 van Fiat, 2871 van Citroen en 2048 van Willy’s Overland. Alle andere merken bleven onder de 2000. Men vindt bij het autopark een tendentie tot standaardisering en een toenemend gebruik van lichtere types; er vindt dus een verschuiving plaats van de grote naar de kleine wagens.

In 1947 stond van de gemeenten Amsterdam het eerste op de ranglijst met 19 465 motorrijtuigen, gevolgd door Den Haag met 13 662 en Rotterdam met 12 851. Bij de provincies rijden de meeste auto’s in Z. Holland (52 151) en in N. Holland (45 330).

De verkeerstellingen geven een indruk van het verkeer langs de weg. Uit de gegevens over 1949 blijkt, dat de drukste wegen, welke met personenauto’s worden bereden, achtereenvolgens zijn: Den Haag-Rotterdam, UtrechtDe Bilt en Amsterdam-Bussum. In drie jaren is de verkeersintensiteit hierop tweeënhalf- à driemaal zo groot geworden. Gedurende 1949 is op eerstgenoemde weg het verkeer met 20%, op de beide andere wegen met 10% toegenomen.

Tabel 3. Verkeersongevallen in Nederland jaar totaal aantal gedode gewonde verkeersongevallen personen personen

1938 46 655 780 15 420
1939 47 649 828 15 726
1946 26 501 1 224 11 476
1947 39 400 964 13 414
1948 45 734 899 14913

Bron: C.B.S.

Tabel 4. Aantal in Nederland aanwezige motorrijtuigen 1928-1949 Aantal motorrijtuigen op: Motorrijwielen en motordriewielers Personen auto’s Autobussen Vrachtmotorrijtuigen en overige motorrijtuigen Totaal aantal motorrijtuigen Per 1000 inwoners

1 Aug. 1928 27 785 51 922 3 159 28 734 111 600 14,63
1 .. 1929 30 225 60 262 3 357 35 040 128 844 16.67
1 „ 1930 31 314 67 845 3 536 41 227 143 922 18,37
1 .. 1931 33 378 75 369 3 625 46012 158 384 19,96
1 „ 1932 37 694 81 277 3 783 48 494 171 248 21,24
1 1933 42 122 85 400 3 814 49 007 180 343 22,04
1 .. 1934 44 411 90 088 3 814 49 951 188 264 22,71
1 „ 1935 45 345 88 293 3 794 47 160 184 592 22,00
1 „ 1936 49 380 89 077 3 794 47 810 190 061 22,43
1 1937 54 084 90 839 3 841 49 156 197 920 23,13
1 1938 60 301 94 000 4 088 50 998 209 387 24,24
1 „ 1939 71 073 99 986 4 518 54 092 229 669 26,31
1 „ 1946 63 635 46 472 1 723 46 133 157 963 16,74
1 .. 1947 75 891 66 592 2 997 64 708 210 188 21,77
1 1948 78 185 83 617 4 438 75 627 241 867 24,66
1 „ 1949 90 629 110 612 5 337 86 490 293 068 29,40

Bron: C.B.S.

Tabel 5. Ontwikkeling wegverkeer in Nederland in %; 1938 100% automobiellangzaam rijwiel- jaar verkeer verkeer verkeer

1908 0,7 209,6 11,7
1916 1,9 154.7 17,5
1926 23,3 144,2 36,7
1938 100,0 100,0 100,0
1943 15,4 109,0 66.0
1947 126,8 48,9 50,9
1948 145,2 50,3 63,7

Bron: C.B.S. De drukste wegen, met autobussen bereden, zijn Arnhem-Velp, Utrecht-De Bilt en Linne-Maastricht. De wegen met het drukste vrachtautoverkeer zijn Utrecht-De Bilt, Rotterdam-Zwijndrecht en Den Haag-Rotterdam. In drie jaren is hier de gebruiksintensiteit anderhalftot tweemaal zo groot geworden.

De wegen, waarop de meeste motorrijwielen rijden, zijn die van Utrecht naar De Bilt en van Arnhem naar Velp. Voor rijwielen is deze volgorde juist omgekeerd. Het aantal wielrijders is 3 à 4 maal zo groot als in 1946.

De economische verkeerswaarde (d.w.z. laadvermogen X snelheid) is sterk gestegen, nl. van 0 tussen 1908 en 1916 tot 5 mill. in 1923 en tot 70 mill. in 1938. Na 1938 nam het autoverkeer sterk af. In 1942 was er een autoverkeer als in 1924; er werden toen meer bakfietsen op de wegen geteld dan autobussen en meer hand- en hondenkarren dan motorrijwielen. Het rijwielverkeer was even groot als in 1935.

Men ziet duidelijk, hoe het wegvervoer tijdens de oorlog werd beperkt. Zeer vele motorrijtuigen werden gevorderd; in 1943 was er nog slechts 14% van de vooroorlogse jaarlijkse hoeveelheid benzine beschikbaar. Talloze auto’s werden toen uitgerust met generatoren: in Juni 1944 waren 21 000 vergunningen voor gasgeneratoren voor motorrijtuigen uitgegeven en 11 000 vergunningen voor persgas.

Stelt men de jaarintensiteit in 1938 op 100, dan blijkt de ontwikkeling uit tabel 5.

Uit de verkeerstellingen blijkt dat na de oorlog het autoverkeer weer toenam. Op de Rijkswegen werden in 1946, in vergelijking met 1938, ruim 14% meer auto’s geteld. Hiertoe droeg vooral het vracht-autovervoer bij (50% meer dan in 1938).