Ensie 1950

Redactie Gerrit Krediet, Jan Baert, Jac. Bot, Salomon Kleerekoper (1950)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Geiten

betekenis & definitie

De huisgeit stamt af van de Europese of Priscageit, die nog op het Griekse eiland Joura en op verschillende andere, meestal onbewoonde, eilanden van de Aegeïsche Zee in het wild leeft, als de meest noordelijke en westelijke van de drie wilde geitensoorten. In Klein-Azië en meer O. tot ongeveer in Voor-Indië leeft de Bezoargeit, N.O. daarvan tot in het stroomgebied van de Indus de Schroefhorengeit of markhoor.

In die streken komen soms kruisingen voor van de inheemse soort met de Priscageit.De geit is een van onze oudste huisdieren. Al stammen ze alle af van dezelfde wilde vorm, de Priscageit, in allerlei delen van de wereld hebben zij zich toch in verschillende richtingen ontwikkeld: in Afrika en Europa in de richting van melkgeiten, in Azië in de richting van vachtgeiten. De voornaamste vertegenwoordigers van deze laatste zijn de Angorageiten met lange, dichte, zeer fijne, glanzende, sneeuwwitte beharing en de Kashmiergeit met fijn grijs dekhaar, waaronder een donzig fijne wol, de fijnste die bekend is. Hiervan worden de beroemde Kashmiershawls geweven. In sommige streken van Afrika en Azië worden geiten voornamelijk als slachtdieren gehouden.

In Europa lopen de verschillende geitenrassen betrekkelijk weinig uiteen, vooral doordat het doel waarvoor de dieren worden gehouden overal melkproductie is, zodat bij de teeltkeus in dezelfde richting is gewerkt. Het aantal geiten in verhouding tot het aantal mensen was vroeger overal zeer veel groter dan tegenwoordig. Thans wordt vooral gefokt in de richting van witte, kortharige en ongehorende geiten, met een grote uier, zoals ook bij de Nederlandse geit. Ongehorende geiten worden reeds bij het begin van onze jaartelling door Romeinse schrijvers vermeld. Bij kruising overheerst deze eigenschap de aanleg voor horens. Evenzo is het gesteld met Kruisin de witte kleur ten opzichte van bontheid en donkere kleur.

Uit twee (onzuivere) witte en ongehorende ouders kunnen dus wel eens bonte en gehorende lammeren worden geboren volgens de regel van de erfelijkheid. In Nederland kwamen, naar uit oude schilderijen blijkt, steeds witte en ongehorende geiten voor, maar deze kenmerken zijn vooral bevorderd door de invoer van witte ongehorende Saanengeiten en -bokken uit Zwitserland omstreeks 1900, ter verbetering van bouw en melkhoeveelheid. In Drente voerde men daarvoor reekleurige Toggenburgers in. De tegenwoordige Nederlandse witte, kortharige, ongehorende geit is voornamelijk gevormd uit het oude landras door eigen verbetering en door kruising met Saanenbloed.

Het doel van de geitenhouderij was en is overal: het verkrijgen van geldswaardige nuttige producten uit afval van huis en hof, die door de geit voordeliger wordt omgezet dan door enige andere diersoort, zodat het huisdier zeer goedkoop kan worden gehouden. Daarom is de geitenhouderij in het bijzonder van belang voor arbeiders, vooral op het platteland en voor kleine boeren. Het rantsoen bestaat uit zelf verbouwde voedergewassen, gras, hooi en keukenafval; bij veel opleverende dieren moet daarbij echter een kleine hoeveelheid krachtvoeder worden gegeven. Bij goede verzorging en behoorlijke stalinrichting kan men dan van een éénjarige geit ten minste

500 1 melk verwachten, van een tweejarige geit ten minste 550 1 en van een oudere ten minste 600 1 melk. Daarbij moet worden gestreefd naar een vetgehalte van 4%; dit mag echter niet al te hoog worden, aangezien anders de smaak van de melk wat sterk wordt. Zo komen grotere hoeveelheden melk beschikbaar in gezinnen, die anders zeker zulke hoeveelheden niet zouden kunnen kopen. Geitenmelk is zeer goed verteerbaar. Hoewel steeds vers beschikbaar, moet ook deze melk altijd worden gekookt, want de bewering, dat geiten niet voor tuberculose vatbaar zouden zijn, is geheel onjuist en ook tyfus en andere ziekten kunnen door geitenmelk worden overgebracht.

Het gemiddeld vetgehalte over een geheel jaar, berekend uit de gegevens van een groot aantal geiten, is 4,20%. Het eiwitgehalte is gemiddeld 3,76%, schommelend van 3,32% tot 6,50%. (Zwitserse rassen hebben meestal minder.) Het eiwit bestaat voor 69%-72,5% uit caseïne, voor 15% uit albumine en voor 12,5% tot 16% uit andere eiwitstoffen. Geitenmelk bevat veel meer organisch gebonden fosfor dan koemelk. De caseïne is fijnvlokkiger en daardoor goed verteerbaar; geitenmelk verblijft dan ook gemiddeld maar 40 minuten in de maag, koemelk 2 ½ uur en meer. Het gehalte aan mineralen is in het algemeen hoger dan in koemelk. Geitenmelk heeft ongeveer dezelfde vitamine A-waarde als koemelk (25 I.E. per 100 cc melk aan het eind van de winter, tot 200 I.E. in de zomer).

Het gehalte aan vitamine B 1 is aanzienlijk hoger dan in koemelk, 400-500 microgrammen per liter, evenals het vitamine Cgehalte, 55 mg ascorbinezuur per liter, tegen 20 mg in koemelk. Smaak en reuk van de melk kunnen bij vuile stalling en slechte huidverzorging van het melkdier zeer onaangenaam zijn. Zij wisselen meer dan bij koemelk, maar bij normale gezonde goed onderhouden dieren is de smaak in de regel vol en pikant, iets minder zoet dan koemelk.

In de tijd dat de geiten overvloedig melk geven, wordt vaak een gedeelte daarvan verwerkt tot zeer voedzame boter, wrongel en kaas. Verdere producten zijn vlees, huiden (chevrette-bont en zeemleer) en mest voor het land. Soms verrichten geiten trekdiensten.

E. J. DOMMERHOLD
E. J. Dommerhold, Het boek van de geit, 1947.