Ensie 1949

Redacie Cornelis Jakob van der Klaauw, Herman Johannes Lam, George Lignac (1947)

Gepubliceerd op 10-07-2019

Cel – en weefselleer der planten

betekenis & definitie

Inleiding: Men duidt in de regel de Engelse chemicus, fysicus, mathematicus en instrumentenbouwer Robert Hooke aan als degene, die het eerst de opbouw van plantenweefsels uit cellen heeft waargenomen. Van hem stamt inderdaad de naam ‘cel’.

Men denke echter niet, dat zijn opvatting van de cel dezelfde was als de huidige. Hooke meende zelfs uit zijn waarnemingen tot ‘poreusiteit’ van het plantenlichaam te mogen besluiten.Ofschoon ook Marcello Malpighi, Nehemia Grew en Antony van Leeuwenhoek, de grondleggers der histologie en der microscopische anatomie van plant en dier, herhaaldelijk ‘cellen’, die zij als ‘utriculi’, ‘bladders’ of ‘globulen’ aanduidden, beschreven en afbeeldden, is er toch nog geen sprake van, dat hun voorstellingen daarvan met de huidige overeenstemmen.

J. J. P. Moldenhaver heeft het eerst (in 1812) doorsneden van weefsels, door ze gedurende enige weken aan rotting te onderwerpen, in hun cellen uiteen doen vallen (men zou dit thans omschrijven door te zeggen, dat hij ze langs microbiologische weg ‘macereerde’).

Hoewel hiermee de betekenis van de cel als vormelement belicht was, moest toch de grote stap voor de beoordeling van de betekenis van de cel voor de plant nog genomen worden. Het is Hugo von Mohlgeweest, die in 1846 op het voorkomen binnen de plan tencel van een levende inhoud, het protoplasma, heeft gewezen; daarmee veranderde de opvatting over de aard van de cel geheel.

Het zal duidelijk zijn, dat door deze ontdekking vooral de aandacht viel op de cel als zelfstandige levenseenheid (als ‘elementair-organisme’) voor de plant. Toen later door de onderzoekingen van E. Tangl (1880), W. Gardiner (1884) en anderen ontdekt werd, dat de protoplasten van naburige cellen vaak (waarschijnlijk vrijwel steeds) met elkander verband houden door middel van fijne protoplasmadraden, die door de celwand heen verlopen (zie fig. 1), was de opvatting van de hogere plant als een ‘cellenstaat’ overwonnen en werd duidelijk, op welke wijze de cel in samenwerking met andere cellen als ‘elementair orgaan’ voor de gehele plant kan fungeren.

Nog voordat de betekenis van het protoplasma duidelijk was geworden, was intussen reeds de aandacht op een ander levend bestanddeel van de cel gevallen, dat vooral voor de ontwikkeling van de cel van overheersende betekenis zou blijken te zijn. Reeds in 1831 had namelijk Robert Brown in de opperhuidcellen van orchideeën de celkern ontdekt en hij had zelfs het algemeen voorkomen daarvan in plantencellen aangetoond.

Er heeft zich in de loop der jaren een speciale techniek ontwikkeld om de inwendige bouw der planten te kunnen bestuderen. Men maakt daarbij gebruik van microtomen voor het snijden van materiaal, dat in de regel met zorg is voorbereid. Ook worden vele structuren eerst na het toepassen van bijzondere kleuringsmethoden zichtbaar.

Men maakt bij de beschrijving van hetgeen bij microscopisch onderzoek van plantendelen wordt waargenomen (men spreekt wel van de micrografiè) onderscheid tussen de cytologie, de histologie en de microscopische anatomie. Daarbij verstaat men dan onder de cytologie of celleer: de beschrijving van de cellen en hare bijzonderheden, voor zover de microscoop die vermag te onthullen. De histologie, of weefselleer, beschrijft de complexen, die uit onderling gelijksoortige cellen zijn opgebouwd, of de complexen, die wel is waar uit verschillende soorten van cellen bestaan, maar die als complex een bepaalde rol in het leven der plant vervullen; beide soorten van complexen duidt men dan als weefsel aan. De microscopische anatomie behandelt de wijze, waarop de weefsels in de plantendelen tot een groter complex, meestal een plan tenorgaan, zijn verenigd en de verscheidenheden, die zich bij deze opbouw kunnen voordoen.

Het is verder nodig te doen uitkomen, dat wij ons beperken tot de bespreking van de microscopische structuur van de hogere planten, waaronder wij de zaadplanten zullen verstaan, en dat wij bovendien nog slechts enkele grepen uit de ervaringen zullen doen, die in de loop van enkele eeuwen door talrijke onderzoekers op dit gebied zijn bijeengebracht en die nog voortdurend in uitgebreidheid toenemen.