Ensie 1946

Redactie Harmen de Vos, Philip Kohnstamm (1946)

Gepubliceerd op 15-05-2019

Openbare leeszaal en bibliotheek

betekenis & definitie

De voor ieder toegankelijke, moderne Leeszaal en Bibliotheek is een onmisbare instelling geworden voor de huidige volksontwikkeling. In de vorm, waarin wij ze kennen, is zij van vrij recente datum.

Oorspronkelijk waren bibliotheken bewaarplaatsen van documenten, die alleen ter beschikking van geleerden stonden. Dit gold van de oudste bibliotheken die wij kennen af, nl. die in het Tweestromengebied, waar verzamelingen van kleitafeltjes werden aangelegd. Later waren het papyrusrollen die bewaard werden, totdat het papier zijn intrede deed en het aantal geschreven teksten zeer toenam. Al kent de Oudheid een grote bibliotheek als die in Alexandrië, die door brand is verwoest, en al bezaten in de Middeleeuwen kloosterbibliotheken aanmerkelijke verzamelingen handschriften, de grote tijd voor de bibliotheken kwam met het gedrukte boek, toen de vermenigvuldiging van teksten op ruime schaal mogelijk werd. Toch werden daarmee de bibliotheken geen inrichtingen waar de man van de straat binnentrad.

De 15de en 16de-eeuwse folianten, die men in oude bibliotheken als de Librije in Zutphen kan zien, aan kettingen vastgelegd, waren nog alleen voor de studerenden en geletterden. Het handzame boek met zijn veelzijdige inhoud, de belletrie, de roman, de brochure, de maand-, week- en dagbladen hebben een geheel ander type van bibliotheek in het leven geroepen, dat niet voor de geleerde, maar voor de gemiddelde, in de cultuur van zijn tijd belangstellende lezer bestemd is.

Intussen blijft ook de wetenschap in boeken neergelegd en zo is er een splitsing ontstaan tussen de strikt wetenschappelijke, die zich met de wetenschap gespecialiseerd hebben, en de algemene, voor ieder bestemde bibliotheken, die eenvoudig van opzet en omvang kunnen zijn en soms een imposant geheel vormen, waarin de meesteisende lezer geholpen kan worden. Deze algemene bibliotheek heet in de Angelsaksische landen, waar zij haar eerste vlucht en indrukwekkendste realisering heeft gevonden — men denke aan de met reusachtige giften verrijkte bibliotheek in New York en andere Amerikaanse steden — de public library, bij ons openbare leeszaal en bibliotheek. Zij is betrekkelijk jong; eerst in de 19de eeuw met de ontwikkeling van de sociale democratie heeft zij haar plaats veroverd. In ons land, met zijn late ontplooiing op dit punt, is de eigenlijke bibliotheek voor iedereen nog geen halve eeuw oud. In ons land heeft de tegenstelling tussen heren en volk zo lang en diep doorgewerkt, dat deze ook in het bibliotheekwezen nog lang is gehandhaafd. Terwijl in Engeland de public library al van voor 1850 dateert, waardoor zij een vaste plaats verkreeg in het culturele leven, is de ermee gelijk te stellen instelling hier eerst in het begin van deze eeuw tot stand gekomen. Wel kenden wij de volksbibliotheken, boekerijen voor de arbeiders en de kleine burgerij, waarvoor de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen zich verdienstelijk heeft gemaakt en daarnaast de bibliotheken en leesgelegenheden die de verlichte en gegoede burgerij zich stichtte, de leesmusea of leeskabinetten, waarvan het nog steeds bestaande Rotterdamse leeskabinet, dat in 1849 is opgericht, een mooi voorbeeld was tot 1940, toen gebouw en boekenbezit zijn vernield. In zulk een boekerij reflecteert zich uitstekend de belangstelling en cultuur van de burgerlijke geestelijke élite van de vorige eeuw tot in onze dagen toe.

Het bleek hier moeilijk te zijn tegenover de volksbibliotheken de gedachte aan bibliotheken voor iedereen ingang te doen vinden. De leesmusea benaderden naar hun opzet en inhoud de openbare bibliotheken meer dan de volksboekerijen, omdat zij een zekere graad van ontwikkeling onderstelden en het culturele peil omhoog trachtten te brengen van dat deel der burgerij, dat aan ontwikkeling en cultuur behoefte had, terwijl de volksboekerijen vooral aan de behoefte aan eenvoudige ontspanning door lectuur tegemoet kwamen.

In 1850 heeft het Kamerlid, de econoom baron Sloet tot Oldhuis, de Engelse wet aan Thorbecke ten voorbeeld gesteld. De emancipatie van het eigenlijke ‘volk’ was echter nog zo weinig op gang, dat het nog tot 1906 zou duren, voordat de eerste openbare leeszalen en bibliotheken in Utrecht en Dordrecht werden opgericht, waarna in 1908 zes intussen ontstane bibliotheken zich aaneensloten tot de Centrale Vereniging van O.L. en B. In een door deze vereniging uitgegeven vlugschrift werd het doel van haar streven aldus geformuleerd: ‘geen volksbibliotheken, maar boekerijen en leeszalen voor de ontwikkelden uit alle maatschappelijke kringen zonder onderscheid. Alleen van deze leeszalen verwachten wij een beschavende invloed en een practische steun voor geheel ons volk’. Tot de verheldering en verspreiding van de gedachte van de O.L.B. heeft zeer bijgedragen het proefschrift van H. E. Greve: ‘Openbare Leesmusea en Volksbibliotheken’, 1906. Sindsdien heeft de ontwikkeling van de openbare-leeszaalbeweging een snelle vaart genomen. Thans bestaan er ruim 80 O.L.B.’s, waarvan die in de grote en middelgrote steden hun filialen en hun correspondentschappen op het platteland bezitten.

Ofschoon de Centrale Vereniging het gehele leeszaalcomplex, ongeacht de confessionele onderscheidingen, vertegenwoordigt, hebben zich de katholieke leeszalen georganiseerd in de Bond van R.K. Leeszalen in Nederland in 1916, en is in 1929 de Bond van Chr. O.L.B. in Nederland tot stand gekomen.

De O.L.B.’s worden door het rijk gesubsidieerd; hieraan is verbonden de voorwaarde van provinciale en/of gemeentelijke subsidie, terwijl het personeel in het bezit moet zijn van een door de C.V. uitgereikt diploma. De voorziening van lectuur ten plattelande wordt geregeld door de Centrale Vereniging van reizende bibliotheken, terwijl er ook jeugdleeszalen en bibliotheken bestaan, waarvoor afzonderlijk diploma voor jeugdbibliothecaris wordt uitgereikt.

In de grote openbare leeszalen bevinden zich dikwijls speciale afdelingen; zo zijn er verschillende die een muziekbibliotheek en/of een Braillebibliotheek bezitten. Ook verzorgen de O.L.B.’s dikwijls wisselbibliotheken naar instellingen voor volksontwikkeling, schoolbibliotheken, fabrieksbibliotheken en hebben zij in de mobilisatietijd tot de ontspanning der gemobiliseerden kunnen bijdragen.

Sommige O.L.B.’s zijn voortgekomen uit oude stedelijke bibliotheken en hebben dus naast hun functie van lectuurvoorziening van actuele aard ook het karakter behouden van bewaarbibliotheken; zij dienen mede de wetenschappelijke behoeften ter plaatse, waaraan trouwens ook de O.L.B.’s dikwijls tegemoet kunnen komen door het leenverkeer tussen de Nederlandse bibliotheken.

Bibliotheken hebben voornamelijk een dienende functie in de volksontwikkeling, waarvoor zij als het ware het materiaal ter beschikking stellen. Het feit echter dat de keuze der lectuur bij aanschaffing zowel als bij uitlening door bevoegde personen gebeurt, die een zeker peil van beschaving bezitten, maakt dat zij indirect veel kunnen bijdragen tot de verhoging van onze volksbeschaving. Juist door de waarborg, die haar lectuurverschaffing biedt, onderscheidt de openbare leeszaal zich van de particuliere leesbibliotheken, waar rijp en groen willekeurig aan de bezoekers wordt meegegeven.

Terwijl aanvankelijk de opleiding is gegeven aan de School voor Maatschappelijk Werk te Amsterdam, werd naderhand de nadruk gelegd op de vorming van vakkundig personeel. Naarmate de bibliotheken in samenwerking met andere instellingen voor volksontwikkeling weer meer in het sociaal-culturele opvoedingswerk betrokken worden, zal deze opleiding gericht moeten worden op het aankweken van sociale werkers.

Waar de openbare bibliotheken niet het voordeel genieten met grote giften te worden bedacht, gelijk in de V.S., kan haar ontwikkeling een graadmeter zijn voor de volksontwikkeling in het algemeen. Hierin staan vaak de kleine Westeuropese democratieën vooraan. Zo waren in 1937 in Denemarken, waar ook de volkshogescholen floreren, 1314 openbare bibliotheken, waarvan 450 kinderbibliotheken.

De uitleenstatistieken tonen een voortdurende stijging. Er is behoefte aan goede lectuurvoorziening. De roman en deze is niet in de regel het literaire kunstwerk, levert nog steeds het leeuwenaandeel aan de uitleencijfers. In de laatste jaren gaan de O.L B.’s zich ook ontwikkelen in vele plaatsen tot informatie-inrichtingen, waartoe een goede keuze van naslag- en voorlichtingswerken haar in staat stelt.

O. NOORDENBOS H. E. Greve, Geschiedenis der Leeszaalbeweging in Nederland, Gedenkboek, 1933.

Annie E. Gebhard, Openbare Leeszalen en bibliotheken in Nederland, 1941.

L. Stanley Jast, The library and the community, 1939.