Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 07-04-2022

spit

betekenis & definitie

I. 1. (braad)spit; 2. landtong;

II. 1. aan het spit steken; 2. (door)steken.

III. spuwen, spugen; „blazen" [van kat]; spetteren; spit on (upon), spuwen op;

IV. spuwen, spugen; spit out, uitspuwen, -spugen; fig er uit gooien;

V. spuug, spog, speeksel; spit and polish, 't poetsen: he is the (dead, living, very) spit of his father, het sprekend evenbeeld van zijn vader.

VI. [steek met de spade].