I. zitbank met hoge leuning.
II. vestigen; installeren; vaststellen; vastzetten (op on); tot bedaren brengen; doen bezinken, klaren; in orde brengen, uitmaken, afdoen, vereffenen, schikken, regelen, bijleggen, uit de wereld helpen, oplossen, beklinken [zaak]; koloniseren [land]; bezorgen [zijn kinderen]; zijn bekomst (zijn vet) geven; settle (ook: settle up) accounts, afrekenen;
III. settle oneself, 1. zich vestigen; 2. gaan zitten, zich installeren; settle oneself to, zich zetten tot;
IV. zich vestigen; zicb (neder)zetten, gaan zitten; zich installeren; neerdalen; in-, beklinken [metselwerk]; (ver)zakken, bezinken [oplossingen]; vast worden; tot bedaren komen, bedaren; besluiten (tot on); afrekenen (ook: settle up); settle down, zich vestigen; zicb installeren; tot rust komen, bedaren; een geregeld leven gaan leiden; settle down to married life, (gaan) trouwen (ook: settle down in life); settle in, zijn nieuwe woning betrekken; settle into shape, zich vormen; settle to work, zich aan ’t werk zetten; settle with one, fig met iemand af rekenen.