I. krabben, schrammen; schrappen; doorhalen; (be)krassen; (be)krabbelen; (af)strijken [lucifer]; scraping one’s head, 1. zich het hoofd krabben; 2. zich achter de oren krabben; ook: met de handen in 't haar zitten; scratch a poll!, kopje krauwen!; scratch out (through), uitkrabben; doorhalen [woord of letter]; scratch together (up), bijeenschrapen, -scharrelen;
II. (zich) krabben, krassen; scratch about for ..., bijeen-, opscharrelen; scratch along, door het leven scharrelen;
III. 1. schram, schrap, krab(bel), kras; gekras, gekrab; streep, meet; 2. kloppartij; 3. pruik; a scratch of the pen, een pennestreek; Old S., Heintje Pik; from scratch, fig met (uit, van) niets; bring one (up) to the scratch, tot de strijd dwingen; come (up) to the scratch, toe the scratch, 1. aan de streep gaan staan; 2. verschijnen, opkomen, zijn man staan; 3. ook: om het jawoord vragen;
IV. bijeengeraapt, bijeengescharreld; geïmproviseerd; zonder voorgift; a scratch pack (team), een bijeengeraapt stel (zootje).