Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 07-04-2022

rack

betekenis & definitie

I. pijnbank; heugel, tandreep; rek, rak, rooster, ruif || arak || zwerk; rack and pinion, heugel en rondsel; be on the rack, op de pijnbank liggen; op de been of in beweging zijn; zich uitsloven; in spanning zijn, op hete kolen staan; go to rack and ruin, geheel te gronde gaan;

II. spannen, op (in) een rek zetten; op de pijnbank leggen; fig pijnigen, folteren, afpersen, uitmergelen; rack one’s brains about, zich het hoofd breken over;

III. jagen [wolken].