I. niet op te lossen moeilijkheid, vraag of kwestie; verlegenheid; raadsel; legkaart, geduldspel, puzzle; be in a puzzle, geen weg met iets weten; voor een raadsel staan, er geen raad voor weten;
II. verlegen maken, verbijsteren, vastzetten; be puzzled about (at, over) it, niet weten hoe men het heeft; voor een raadsel staan; er niets op weten; puzzle it out, het ontraadselen, uitpiekeren; puzzling, ook: raadselachtig;
III. puzzle oneself with, zich het hoofd breken over; IV. piekeren, zich het hoofd breken (over about, over).