I. 1. varken(svlees); big; 2. fig schrok; smeerlap; stijfkop; mispunt; 3. gieteling: klomp ruw ijzer; blok [lood]; schuitje [tin]; have brought one’s pigs to the wrong market, 1. van een koude kermis thuiskomen; 2. aan ’t verkeerde kantoor zijn; buy a pig in a poke, een kat in de zak; when pigs fly, als de kalvers op 't ijs dansen;
II. biggen; (samen)hokken (ook: pig it).