I. in: pace tua, met uw verlof; pace Mr. X, met alle respect voor X.
II. stap, pas, trede, schrede; gang [v. paard]; tempo; go the pace, flink doorstappen of -rijden; er op los leven; aan de sjouw zijn; keep pace, gelijke tred houden; mend one’s pace, zijn tred verhaasten, wat aanstappen; set the pace, het tempo aangeven; at a great (brick, smart) pace, met flinke stappen, vlug; at a slow pace, langzaam stappend; langzaam (lopend); put... through his paces, laten vóórdraven; fig op ’t slappe koord laten komen;
III. stappen; in de telgang gaan [v. paard];
IV. afpassen, afstappen; ’t tempo aangeven.