Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 21-03-2022

open

betekenis & definitie

I. open; geopend; openbaar, publiek; openlijk; openhartig; onverholen; onbevangen; onbezet; onbeslist; be open to, open zijn (staan) voor; blootstaan aan; vatbaar zijn voor [rede]; gaarne willen (ontvangen); it is open to you, het staat u vrij om...; open to reproach, te laken; be open with one, openhartig zijn tegenover; lay open, open-, blootleggen; lay oneself open to, zich blootstellen aan, vat op zich geven;

II. open veld; open zee; in the open, 1. in de open lucht; 2. onder de blote hemel; 3. in het openbaar; bring into the open, aan het licht brengen; come (out) into the open, naar buiten optreden;

III. openen, openmaken, -doen, -zetten, -stellen; openkrijgen; openleggen; blootleggen; inleiden [onderwerp]; beginnen; ontginnen [het terrein]; banen verruimen [geest]; open out, openen; open up, toegankelijk maken, ontsluiten; open-, blootleggen; onthullen; ontginnen; beginnen;

IV. opengaan, zich openen; beginnen; open into, on (on to), uitkomen op; open out, opengaan, zich ontplooien; „loskomen"; his eyes opened to..., de ogen gingen hem open voor...; open up, opengaan; beginnen; „loskomen".