I. gemoed; verstand, geest; gedachten; gevoelen, mening, opinie; gezindheid, neiging, lust, zin; year’s mind, jaardienst (voor overledene); give one’s mind to it, zich met de borst er op toeleggen; have a (no) mind to..., (geen) lust (zin) hebben om te...; have a good (great) mind to..., erg veel zin (lust) hebben om te...; have half a mind to..., wel zin hebben om te...; she knows her own mind, ze weet wat ze wil; set one’s mind on, zijn zinnen zetten op; speak one’s mind, ronduit spreken, vertellen waar ’t op staat; be in the same mind about, 1. hetzelfde denken, het eens zijn over; 2. Nog altijd van zin zijn...; be in two minds about, het nog niet met zich zelf eens zijn, in twijfel zijn; bear (have, keep) in mind, bedenken, onthouden, denken aan; be of one’s mind, het met iemand eens zijn; they were of one (a) mind, het eens, éénsgezind; that's a great anxiety off my mind, dat is mij een pak van ’t hart; he has something on his mind, hij heeft iets op het hart; he is out of his mind, hij is niet wel bij het hoofd, gek; to my mind, naar mijn zin; naar mijn opinie;
II. bedenken, denken (geven) om; acht slaan op, letten op, passen op, oppassen; zorgen voor; herinneren aan; zich herinneren; mind!, let wel!, pas op!; mind you, weet je (als tussenzin); mind your own business!, bemoei je met je eigen zaken!; never mind him, stoor je niet aan hem; do not mind me, geneer je maar niet voor mij; I should not mind a cup of tea, ik zou wel een kopje thee willen hebben; would you mind telling me?, zoudt u zo vriendelijk willen zijn mij te zeggen?;
III. mind oneself, zich in acht nemen;
IV. om iets denken; zich in acht nemen, op zijn tellen passen; er wat om geven, zich het aantrekken het erg vinden, er iets op tegen hebben; I don’t mind if I do..., ik heb er niets tegen om...., ik wil wel...; never mind!, dat komt er niet op aan, dat is niets; never mind about that, never you mind!, bekommer u daar niet over.