I. geven; meegeven, doorzakken, -buigen; bezwijken, wijken; afnemen [kou]; zachter worden [v. weer]; give as good as one gets, met gelijke munt betalen;
II. geven, aan-, op-, afgeven; verlenen, schenken, verschaffen, bezorgen, bereiden, veroorzaken, doen; houden [toespraak]; I give you the ladies, ik stel voor op de gezondheid van de dames te drinken; l’ll give it him (finely, hot), ik zal er hem (lekkertjes) van langs geven; zie ook: boot, ear, joy; giveabout, rondstrooien [geruchten]; give the case (it) against, in het ongelijk stellen; give away, weggeven; fig verklappen, verraden (bijv. a secret, the whole thing); give away the bride, als bruidsvader optreden; give back, teruggeven; give the case (it) for, in het gelijk stellen; give forth, geven; afgeven [hitte]; bekendmaken, rondstrooien; give in, [stukken] inleveren; toegeven; het opgeven; betuigen [adhesie]; give into, uitkomen op [de markt]; give off, afgeven [warmte]; give (up)on, uitkomen op; give out, (af)geven; opgeven [werk], uitdelen; bekend maken, publiceren; opraken, uitgaan; his strength will give out, zijn krachten zullen uitgeput raken; give oneself out as (for), zich uitgeven voor; give over, (het) opgeven [v. e. poging, een zieke]; overleveren, uitleveren [aan politie]; be given over to, zich overgeven aan [ondeugd], verslaafd zijn aan; bestemd zijn voor; give up, opgeven; afstand doen van, af zien van; af-, overgeven, overleveren; wijden [zijn leven aan de wetenschap]; give it up, het opgeven, zich gewonnen geven; give up the ghost, de geest geven; give up for lost, als verloren beschouwen, opgeven; give oneself up to, zich aangeven bij [politit]; zich overgeven aan; zich wijden aan; give upon, zie give on;
III. ’t meegeven.
