Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

SCHOT

betekenis & definitie

Woordbetekenis: opbrengst, lasten (reeds in het frankisch ’belasting’; vgl. thans nog het woord ’voorschot’); meer in het bijzonder lasten welke horigen (schotschuldigen) afdroegen aan de landsheer. In Zeeland werd het schot vastgesteld in het kader van het ambacht, opgetekend in schotboeken (→ hevenboek) en van de schotbare landen geïnd door schotgaarders of schotzetters.

Zulke landerijen bleven schotbaar, ook al kwamen ze in handen van vrije lieden, zoals poorters van steden. Vrij van schot waren vanouds → vroonland en → haaimanland. Om nieuwe bedijkingen aan te moedigen, kon landaanwinning voor een bepaalde tijd blijven staan → ten hele, halve (enz.) schote→ (→ bedijkingsoctrooi, → dijkgeschot). Het jaarlijks schot (jaarschot), ook al werd het bede genoemd, mag niet worden verward met de eigenlijke landsheerlijke → bede (schot en bede). Zie ook → waterschap.LITERATUUR

Fruin. Schot en bede, 55-95.