Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

PENNINGEN

betekenis & definitie

Een- of tweezijdig versierde metalen plaatjes, vervaardigd ter herdenking of herkenning van personen of gebeurtenissen. De wetenschap die zich bezig houdt met het bestuderen van munten en penningen heet numismatiek.

Het verschil tussen munten en penningen is, dat munten wettige betaalmiddelen zijn, terwijl penningen vervaardigd worden ter nagedachtenis van personen of gebeurtenissen. Toch hebben munten en penningen taalkundige verwantschap: het Engelse woord Penny en het Duitse woord Pfennig duiden hierop, alsmede de uitdrukking ‘op de penning zijn’.

Over het algemeen hebben penningen meer artistieke waarde dan munten. Reeds vanaf de tweede eeuw na Chr. lieten de Romeinen beloningspenningen slaan. Een grote opbloei van penningkunst begon in Italië in de 15e eeuw en verspreidde zich van daaruit over geheel Europa. Tot op heden staat de penningkunst in hoog aanzien temidden van andere beeldende kunsten. Niet alleen de afbeeldingen, doch ook het ontwerpen en snijden van de letters, vragen veel artisticiteit van de maker.

Penningen kunnen op vier verschillende manieren vervaardigd worden:

1. gieten;
2. slaan (met behulp van twee verschillende stempels, één voor de voorzijde (vz) en één voor de keerzijde (kz));
3. graveren op een gladde vz en kz of op één van beide;
4. door samenvoeging van twee plaquettes (meestal zijn deze penningen hol).

Wanneer een penning slechts aan één zijde bewerkt is en één gladde zijde heeft, noemt men dit een éénzijdige penning. Materialen waaruit penningen kunnen bestaan zijn: goud, zilver, brons, tin, ijzer en lood of een samenstelling van metalen; ook worden zilveren of koperen exemplaren wel verguld.

Gedurende vele eeuwen was het Latijn de gangbare taal voor om-, op- en randschriften. Voor historiepenningen werd meestal Latijn gebezigd, tot ongeveer het begin van de 19e eeuw, daarna afgewisseld met Nederlands, nog wel gebruikt. Op veel gedenkpenningen komen eveneens Latijnse teksten voor. De familiepenningen werden eerder van Nederlandse opschriften voorzien. Zo is er in de verzameling van het Zeeuws Museum een geboortepenning voor Daniël Vagher, 1615, met een Nederlands opschrift aan de vz. Uit praktisch oogpunt waren de armen-, gilde-, en presentiepenningen e.d. van Nederlandse teksten voorzien.

Moest er echter temidden van de dagelijkse sleur iets plechtigs worden vereeuwigd, dan werd onmiddellijk weer de Latijnse taal gebezigd, zoals in 1768 op een zilveren gedenkpenning door het St.-Lucasgilde te Middelburg. Penningen konden vervaardigd worden in de Munt (ook wel het Munthuis genoemd) van de provinciehoofdstad of van andere belangrijke steden. Hier stond een muntmeester aan het hoofd. Zijn werk werd gecontroleerd door de Rekenkamer, bijgestaan door de zg. waardijn, voor technische zaken. De Zeeuwse Munt was gevestigd in de Abdij te Middelburg, waaraan thans nog het Muntplein herinnert, alsmede de poort aan de Koorkerkhofzijde, toegang gevend tot de Eerste Binnenplaats, waarachter de Tweede Binnenplaats (Muntplein/Kloostergang) is gelegen. Aan de linkerzijde van deze poort is een steen aangebracht met de Latijnse spreuk ‘Nervus belli pecunia’ (Geld is de kracht van de oorlog) en aan de rechterkant ‘ Auro inservire nephas’ (Het is zondig slaaf te zijn van het goud). Boven de poort staat ‘1580 Munte van Zeeland’.

Tussen 1580 en 1799 waren er 15 muntmeesters en 14 stempelsnijders aan verbonden. Bij de oprichting van de Munt in 1580 werd Jan Noirot de eerste muntmeester van Zeeland, terwijl de laatste, de wed. Mar. Holtzhey (Petronella Slop) in 1799 haar ambt bij het opheffen van de Munt, neerlegde.

In Zeeland hebben bekwame stempelsnijders gewerkt. Eén van de belangrijksten onder hen was Johannes → Looff (1634-1651) van wie o.m. enkele gildepenningen bekend zijn. Pieter van den Abeele sr., een bekend ontwerper van plaquettepenningen, werd in 1608 te Middelburg geboren; in 1634 werd hij lid van het Amsterdamse Zilversmidsgilde en bleef daar verder werkzaam. De vz van één zijner huwelijkspenningen werd gebruikt voor het vervaardigen van een broek- of klepstuk voor de Zeeuwse mansklederdracht; dit exemplaar bevindt zich in het Zeeuws Museum. Beroemd was, ook buiten de provincie Zeeland, Martinus Holtzhey sr., die zich in Amsterdam specialiseerde als medailleur. In 1752 werd hij muntmeester van de provincie Zeeland.

Als zodanig werd hij opgevolgd door zijn zoon Martinus, die gedurende twee jaar het ambt van stempelsnijder aan de Munt vervulde. Zowel Martinus Holtzhey sr. als jr. hebben vooral bekendheid verkregen door het ontwerpen en uitvoeren van familiepenningen. Men kon een speciale penning laten ontwerpen voor een familieaangelegenheid, doch men kon ook een reeds bestaande penning uitkiezen en daarop de naam en gebeurtenis e.d. laten graveren. George Cockers, de laatste stempelsnijder aan de Zeeuwse Munt (1720-1799) maakte o.m. de prijspenningen van de Middelburgse Tekenacademie.

Zie voor de afzonderlijke penningen: → armenpenningen, → brandspuitpenningen, → ere-en beloningspenningen, → gedenkpenningen, → gildepenningen, → historiepenningen, → hondenbelastingpenningen, → hortuspenning, → lakenloden, → → personaliapenningen, → raads- of presentiepenningen, → → rederij kerspenningen, → religieuze penningen, → schutterijpenningen, → schuttersgildepenningen, → strooipenningen, → tolloodjes of tolpenningen, → waagloodje.

LITERATUUR

J.W. Frederiks, Meesters der plaquette-penningen, 1718, afb. 49, plaquette 31a. M.G.A. de Man, Johannes Loof/. Van der Meer, Algemene familiepenningen Holtzhey's. Unger, Monumenten van Middelburg, afb. X.

Naschrift:

Mej. M.G.A. de → Man, die gedurende een lange periode (1880-1933) conservatrice was van de numismatische verzameling van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (thans ondergebracht in het Zeeuws Museum), schreef de ‘Catalogus der Numismatische verzameling van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen’, Middelburg, 1907. Aan de hand van deze catalogus werd de collectie van het Z.G.d.W. ingedeeld. Opgemerkt dient te worden dat niet alle daarin genoemde munten en penningen meer aanwezig zijn, deels door oorlogsverliezen, deels door verkoop. Indien gewenst, kan men - alleen na telefonische of schriftelijke afspraak - in het Zeeuws Museum dié exemplaren bezichtigen, die men uit oogpunt van studie wenst te zien.

Afgezien van de literatuuropgave die na elk onderwerp te vinden is, kan men aannemen, dat de genoemde penningen staan vermeld in de cat. van 1907, door Marie de Man. Voor nadere bijzonderheden kan men de handboeken raadplegen waaruit zij haar gegevens putte en die zij achter de in de catalogus genoemde penningen vermeldt, o.m.: Mr. Gerard van Loon, ‘Beschrijving der Nederlandsche Historiepenningen’, ’s-Gravenhage, 1723-1731 (4 dln.). ‘Beschrijving van Nederlandsche historie-penningen, ten vervolge op het werk van Mr. Gerard van Loon’, Amsterdam, 1821-1869, 10 dln. Frans van Mieris, Historie der Nederlandsche vorsten, (3 dln.), ’s-Gravenhage, 17321735.

Mr. J. Dirks, Beschrijving der Nederlandsche of op Nederlanders betrekking hebbende penningen, geslagen tussen November 1813 en November 1863, Haarlem, 18891894.

Mr. J. Dirks, Noord-Nederlandsche Gildepenningen, Haarlem, 1879.

Voor overige literatuur betreffende Zeeuwse penningen raadplege men ‘Numismatica Zelandiae’, lijst van geschriften op munt- en penningkundig gebied betreffende de provincie Zeeland, samengesteld door P.J. Aarssen, Middelburg, 1970.