Luther heeft nooit het plan gehad een eigen kerk te stichten en daarom allerminst vermoed dat de 95 stellingen, die hij op 31 oktober 1517 op de deur van de slotkapel te Wittenberg aanbracht, zulke gevolgen zouden hebben. Deze stellingen waren gesteld in het Latijn, de taal der geleerden, om er met hen over te discussiëren.
Wat Luther leerde was echter meer dan er in deze stellingen stond. Hij riep op tot reformatie van de kerk, maar dan zijn kerk, de enige algemene katholieke kerk. Die reformatie moest dan zijn gebaseerd op de H.Schrift, zoals hij die had leren verstaan. De omstandigheden hebben echter gewild dat wat Luther bedoelde als een vernieuwingsbeweging binnen de kerk, uitgroeide tot een massale afscheiding van die kerk (de Reformatie). Toen dit gebeurde hebben ook zijn directe volgelingen zich niet kunnen onttrekken, zodat ook zij gedwongen waren eigen organisatievormen te vinden. Zo ontstonden wat men gemeenlijk lutherse kerken noemt.Luthers leer vond vrijwel onmiddellijk weerklank en niet het minst in de kloosters van de orde der augustijnen, waar ook Luther destijds was ingetreden. Naar een getuigenis van Erasmus, in 1519 neergeschreven, waren de geschriften van Luther overal bekend in de Nederlanden. Een aantal jaren later zou hij dit herhalen voor Walcheren. Evenals dat in Antwerpen het geval was, zijn er in Middelburg in het klooster der augustijnen moeilijkheden geweest als gevolg van wat Luther had ontketend. In 1523 werd dit convent tot observantie, het strenger handhaven van de orderegel, gedwongen. In 1527 werd een van de bekende kanunniken van de St.-Pieterskerk (Noordmonster) te Middelburg, Hadrianus Cordatus, wegens Luterye weggevoerd naar Vilvoorde.
Hij is later vrijgelaten, werd in 1532 kapelaan in Amsterdam en was in 1536 terug in Middelburg. Van vorming van een lutherse gemeente in Zeeland is er in deze jaren geen sprake. Toen Parma in 1585 Antwerpen veroverde, weken de meeste lutheranen aldaar uit naar de noordelijke provincies, de meesten naar Amsterdam. Een klein deel van hen vestigde zich in Zeeland, vooral in Middelburg. Zij hadden een getuigschrift van de stedelijke overheid van Antwerpen bij zich, waarin werd verklaard dat de predikanten en leden ‘van de kercke der Augsburgsche Confessie aldaer haer gedragen hebben in alle zeedigheyt ende gehoorsaemheyt tegens den Magistraten’. Reeds spoedig moet er toen in Middelburg een lutherse gemeentevorming hebben plaatsgevonden, waarbij men in particuliere huizen samenkwam. Haar eerste predikant kreeg deze gemeente in de persoon van Johan Kersseler op 18 februari 1594, die zijn ambt aldaar tot zijn dood in 1605 vervulde.
Nu moeten we niet denken dat deze lutheranen in Middelburg met grote vreugde werden ontvangen. Zeker in die eerste tijden hebben de gereformeerden afkerig gestaan tegenover de lutheranen. Er is menig Zeeuws predikant geweest die geschreven heeft tegen papisten, mennisten en martinisten, met welke laatste naam de luthersen werden aangeduid. Die afweerhouding kwam in Middelburg ook tot uiting in het feit dat de magistraat hen pas in 1617 toestond een eigen kerkgebouw te hebben. Daartoe werd een pakhuis aan het Suikerplein aangekocht en tot kerk verbouwd. Tot twee maal toe is dit kerkje door brand verwoest. In 1673 werd het vergroot, waaruit blijkt dat de gemeente in ledental groeide, vooral door de komst van lutheranen uit Duitsland en de Scandinavische landen.
In de eerste helft van de 18e eeuw nam Middelburg emigranten op uit het Salzburgse. De kerk werd weer te klein. In 1737 ging men plannen maken voor de bouw van een nieuwe kerk. De magistraat stond een terrein af aan het Molenwater voor de bouw van een kerk, pastorie en school, met vrijdom voor altoos van alle lasten; vroeger had men op dit terrein de pestlijders begraven. De toenmalige predikant, Zacharias Feldmann, ondernam in ons land en ver in Duitsland collectereizen, want deze bouw moest uit eigen middelen worden bekostigd. De Staten van Zeeland hebben hiertoe 5000 ponden Vlaams bijgedragen ‘bij instervende Lijfrenten en daarvan honderdt stuks Rentebrieven van vijftig ponden Vlaams’.
Pas in 1817 was deze lening afbetaald. In 1742 werd de nieuwe, monumentale kerk in gebruik genomen. In 1964-1965 is deze kerk geheel gerestaureerd. Het waardevolle orgel van het Suikerplein werd meegenomen en uitgebreid. Toen kerk en pastorie klaar waren heeft men daarnaast een weeshuis of weesschool gesticht, waarin kinderen van lutherse vader of moeder werden ondergebracht.
In 1812 werd deze stichting opgeheven wegens gebrek aan geld. De wezen werden toen ondergebracht in het stadsarmenweeshuis. Uit al die gegevens blijkt dat deze gemeente in de 18e eeuw een bloeiend bestaan heeft geleid. Ze werd→ toen bediend door twee predikanten. In 1798 registreerde men 1190 luthersen in Middelburg. In 1843 was dit zielental teruggelopen tot nauwelijks 400.
In 1978 telde men 240 zielen, die verspreid woonden over een uitgebreid kerkelijk gebied. In de twintiger jaren van deze eeuw werd samen met Vlissingen een predikant beroepen. In 1966 bleek ook dit niet meer mogelijk en werd een streekgemeente gevormd, samen met Vlissingen en Bergen op Zoom, maar na het vertrek van ds.A. Nierop in 1973 bleek het aanvankelijk voor deze combinatie niet meer mogelijk een predikant te beroepen. Pas op 30 september 1979 werd ds.W.M. Buissing-van Beers in haar ambt bevestigd als predikante voor Middelburg en Vlissingen en als consulente voor Zierikzee, waar de stichting van een lutherse gemeente dateert uit 1712.
In dat jaar hield de Middelburgse predikant Johannes Treytel hier de eerste dienst in een herberg in de Verrenieuwstraat, die bekend stond onder de naam ‘Noordsche Hemel’. De waardin, Geertruyd Teunisse was uit Noorwegen afkomstig en haar zaak was een verzamelpunt van Noorse zeevarenden. Deze gemeente heeft, in tegenstelling tot die van Middelburg, van het begin af aan hulp gekregen zowel van de stedelijke als van de kerkelijke overheid. Hierbij moet de naam genoemd van ds. Canzius, die er mede voor zorgde dat de zg. Schotse kerk in de Wevershoek aan de lutheranen ter beschikking werd gesteld.
Bij de stichting telde deze gemeente ongeveer 40 leden. In 1729 kreeg zij een eigen predikant, Joh.P. Schumann; voordien kende deze gemeente alleen voorlezers. Men liet de kinderen in de hervormde kerk dopen, waaruit blij kt dat er een goede verstandhouding was. De predikanten van Middelburg kwamen over voor de viering van het H. Avondmaal.
Onder ds. Schumann was het getal lidmaten dat aan dit sacrament deelnam 150, waarvan ruim 60 in Zierikzee woonden. Onder ds. Casparus van der Heide (1747-1756) had deze gemeente haar bloeitijd. De kerk moest ervoor vergroot worden tot de huidige afmetingen. Zij is in 1756 in gebruik genomen.
Evenals dat te Middelburg het geval was, liep deze gemeente in de Franse tijd sterk terug door het wegtrekken van veel buitenlandse lutheranen. Voor 1808 werd een zielental van ca. 150 genoemd. De laatste predikant was ds. Monsees, zij bediende tevens de gemeenten van Amersfoort en Leerdam. In 1968 telde de gemeente 18 leden en 26 doopleden.
Als derde zelfstandige lutherse gemeente is die van Vlissingen ontstaan. Oorspronkelijk behoorden de luthersen in deze stad tot de gemeente van Middelburg. Moeilijkheden rondom de predikant Theodorus de Hartogh leidden ertoe dat deze in Middelburg werd afgezet. Een aantal gemeenteleden was het met deze uitspraak niet eens. Zij sloten zich aan bij de Vlissingers en zo kreeg deze Scheldestad in 1735 haar lutherse gemeente, die toen uit 140 leden bestond, waarvan ca. 100 uit Middelburg kwamen. Voor de som van 400 ponden Vlaams werd ‘het Huis staende alhier in de oude Walstraete, van outs genoemt het Schutterhof van Sint-Joris’ aan deze gemeente afgestaan voor de bouw van een kerk.
Ds. Hartogh werd hier vanzelfsprekend de eerste predikant. Hij werd in 1741 opgevolgd door ds. Christoffel Michels, die in 1742 te Middelburg werd beroepen en daarheen vertrok. Van toen af keerden de Middelburgers langzaam aan naar hun oude kerk terug. Toch bleef de gemeente te Vlissingen groeien, zodat in 1778 besloten werd de kerk te vergroten.
Op 14 maart 1779 werd het vernieuwde bedehuis in gebruik genomen, terwijl in 1790 een nieuw orgel werd aangekocht. Door de stormramp van 1808 en nog meer door het Engelse bombardement van 1809 liep het kerkgebouw zware schade op; de ramp van 1953 zorgde ervoor, dat de kerk gerestaureerd moest worden en er een nieuw orgel nodig was. In de twintiger jaren van deze eeuw werd de gemeente gecombineerd met die van Middelburg.
De stichting van de lutherse gemeente te Groede hangt direct samen met het Tandverhuizersedict’ dat de bisschop van Salzburg in 1731 uitvaardigde en waarbij alle lutheranen uit zijn gebied werden verbannen. De eerste bannelingen werden in Middelburg, Vlissingen en Veere ondergebracht. In 1732 kwamen er bijna 800 lutheranen uit het mijnwerkersdorp Dürnberg, boven Hallein, naar West Zeeuws-Vlaanderen, waar men een groot gebrek aan arbeidskrachten had. Toen zij in maart 1733 aankwamen, was er rouw in deze groep want hun predikant, Philipp Storch, die deze emigratie had voorbereid en begeleid, was op de Schelde verdronken. Ds. Johann Gottlob Fischer, die te Regensburg aan deze groep was toegevoegd, heeft toen de leiding overgenomen en tot mei 1742 heeft hij de gemeente gediend.
Deze emigratie heeft niet aan de verwachtingen beantwoord. Ze was onvoldoende voorbereid. De arbeid en de arbeidsverhoudingen lagen hier anders dan zij gewend waren. Bovendien eisten de Zeeuwse koortsen vele slachtoffers. In 1740 waren er in het land van Cadzand nog slechts 172 over, waarvan de meesten in de buurt van Groede woonden. Voor hun godsdienstoefeningen mochten ze gebruik maken van de gereformeerde kerk te Groede, totdat er moeilijkheden kwamen.
Dit leidde ertoe dat men een eigen kerk bouwde, welke op 1 september 1743 in gebruik genomen werd. Vooral de lutheranen van Amsterdam hebben voor de bouw van deze kerk veel steun verleend. In 1817 werd het orgel van de Waalse gemeente van Oostburg in deze kerk geplaatst. In 1836 werd dit instrument vervangen door dat uit de Schotse kerk te Veere. Groede is de enige plaats in ons land geweest met een lutherse school. In 1978 waren hier 69 leden en een 60-tal doopleden, die nogal verspreid woonden.
Reeds in 1657 hebben er in Goes luthersen gewoond. In 1774 wordt hier een filiaal-gemeente van Bergen op Zoom gevestigd, die een bepaald aantal zondagen de beschikking kreeg over de Waalse kerk. Deze gemeente was van Duitse oorsprong. Men zong uit Duitse gezangboeken. Sinds 1812 is deze gemeente verbonden geweest met die van Middelburg, waarmee ze, bij besluit van 28 februari 1816 van Willem I, werd verenigd. De laatste in de rij van Zeeuwse lutherse gemeenten is die van Veere geweest, die slechts kort een zelfstandig bestaan heeft geleid.
In 1795 kwam de wens op voor godsdienstoefeningen in deze stad. Na een collecteplan in binnen- en buitenland, ging men plannen ontwikkelen en men deed een beroep op de gereformeerde gemeente te Veere om de leegstaande Schotse kerk op billijke voorwaarden aan hen af te staan. Voor 100 ponden Vlaams werd een accoord getroffen. Op 2 juni 1800 werd deze kerk plechtig in gebruik genomen; op 22 maart 1801 werd Bernhardus J. Taddichen als predikant aan deze gemeente verbonden. Reeds in september van dat jaar overleed hij.
Na hem hebben tot 1816 nog vijf predikanten deze gemeente gediend. In 1814 telde de gemeente 46 lidmaten en een 40-tal doopleden. In 1818 valt het besluit met Middelburg te combineren. De kerk raakte steeds meer in verval. In 1835 werd het gebouw voor sloop verkocht, terwijl het orgel in Groede werd geplaatst.
LITERATUUR
De Hooge, De Lutherse kerk in Zeeland.