Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

KASTELEN

betekenis & definitie

in Noord-Brabant hebben vele kastelen gestaan, vooral in de Meierij van ’s-Hertogenbosch, dat bestond uit de Stad Den Bosch met de kwartieren Oisterwijk, Maasland, Kempenland en Peelland. De meeste overgebleven kastelen zijn te vinden in het Kwartier van Oisterwijk en het kwartier van Peelland.

Vroeger had vrijwel elk dorp in Noord-Brabant een kasteel, al zijn er ook verschillende dorpen, die er meerdere hebben gekend. De meeste zijn echter verdwenen in de strijd, die ridders onderling met elkaar voerden en waarvan het kasteel dikwijls de inzet was. Andere werden verlaten, raakten in verval of brandden af; weer andere werden herhaaldelijk verbouwd en ingebouwd, totdat er van het oorspronkelijke kasteel weinig of niets meer over was. Een hele reeks tenslotte werd, vooral in de 19de eeuw, met de grond gelijk gemaakt.

Toch zijn er in Noord-Brabant nog vrij veel kastelen en adellijke huizen overgebleven. Van de paar honderd burchten, landhuizen en alles wat uiteindelijk met de verzamelnaam kasteel van later werd aangeduid, zijn nog ongeveer vijftig kastelen, die hun oorsprong in de middeleeuwen hebben. Vele hebben in de loop der tijden hun kasteelachtig uiterlijk wel verloren. Oorspronkelijk was een kasteel een weerbaar huis, met torens en dikke muren, een burcht, die tegen aanvallen was bestand, waar gewoonlijk een gracht, voorzien van een valbrug, omheen liep. Daarachter stond het kasteel met zijn dikke muren, die slechts onderbroken werden door smalle lichtvensters, schietgaten en kantelen.

Voor de 12de eeuw kende men nog geen woonkastelen. Men hield het bij donjons, zware torens, die tot in de late Middeleeuwen in gebruik bleven. In de 13de eeuw kwam er een nieuwe vorm in zwang: de vierkante waterburcht, waarvan het kasteel van Helmond en het kasteel Dussen goede voorbeelden zijn. Dikwijls was daarvoor dan nog een omgracht en/of ommuurd terrein: de voorburcht, zoals dat bij het kasteel van Heeswijk nog het geval is. Dergelijke kastelen werden nog gebouwd in de 15de en zelfs nog in de 16de eeuw. Toen verloor de adel zijn militaire macht; de burchten hadden ook geen waarde meer als vestingen.

De dikste muren waren niet tegen het buskruit bestand. De edelman bleef er nog wel wonen. Zo werd de vesting een landelijke woning. De dikke muren waren niet meer nodig. Het kasteel werd, naar de smaak van die tijd, langzaam maar zeker verbouwd en opgesierd met trapgevels, grotere kruisvensters en poortjes. Ook later gebouwde landhuizen bleef men toch nog kastelen noemen, al hebben zij nooit een weerbare taak gehad.

Het kasteel was overigens, na de uitvinding van het buskruit niet meteen roemloos ten onder gegaan. Het had nog wel degelijk zin als omgracht gebouw met ophaalbrug en uitkijktorens, alleen al tegen de rond trekkende benden. Ook de schietgaten bleven in gebruik tot in de 17de eeuw.

Noord-Brabant telde vele kastelen, burchten en adellijke huizen, die door grachten en muren waren omgeven. De hertog van Brabant gaf in zijn rijk dorpen in leen en soms ook toestemming om er in die heerlijkheid een versterkt huis te bouwen. Soms uit erkentelijkheid voor bewezen diensten, soms om de heerlijkheden te verpanden en daardoor gelden te ontvangen. In een enkel geval ook om ergens een plaats te hebben waar hij altijd zijn troepen mocht legeren. In verschillende plaatsen gingen de heren ertoe over zelf slotjes te bouwen voor hun zonen. In 1649 schreef Jacob van Oudenhoven, dat men met name in de Meierij van ’s-Hertogenbosch een ,,menichte van Huysen van Edelen” aantrof. Hij had gehoord, dat er nergens in het land zovele kastelen terug kon vinden als juist in de Meierij.

Noord-Brabant werd echter generaliteitsland na de val van den Bosch in 1629 en definitief na de Vrede van Munster in 1648. De adellijke geslachten, die katholiek waren, werden van hun heerlijkheden beroofd en konden hun kastelen ook niet meer handhaven. Velen trokken weg naar de zuidelijker Nederlanden; anderen gingen over tot de boerenstand. Katholieken mochten geen belangrijke posten meer vervullen. Het gevolg was, dat kastelen door protestantse heren werden overgenomen of dat ze verlaten werden en in verval geraakten. Dit gewest moest dan ook meer belasting opbrengen dan de overige provincies in het land, die geen generaliteitsland waren. Ook zijn door de gang van zaken vele oorkonden, die op de geslachten en kastelen betrekking hadden, verdwenen.

Noord-Brabant heeft nu nog enkele bewoonde kastelen, zoals Heeze, Loon op Zand, de Strijdhoeven Nemerlaer, Zwijnsbergen, de Kleine Ruwenberg, Eikenlust, Aldendriel, Slotje Rijswijk, Haanwijk, Peelland, terwijl in Heeswijk de bijgebouwen voor bewoning geschikt zijn gemaakt evenals in Asten. In sommige gevallen zorgde de overheid voor een nieuwe bestemming. Het kasteel van Breda werd Koninklijke Militaire Academie, Bouvigne de zetel van een Hoogheemraadschap, Helmond en het Markiezenhof musea; de kastelen Dussen, Dommelrode, Henckenshage, Geldrop en het Prinsenhof kregen een gemeentelijke functie. Verschillende kregen een kloosterbestemming, zoals Gemert, Berne, die Haghe, de Blauwe Camer en Ruwenberg, Stapelen, Oud-Beijsterveld, Onsenoort, Boxmeer.

De meeste hebben hun eigen naam behouden; andere werden genoemd naar de heerlijkheid waarvan zij het middelpunt waren.

Bron: A. van Oirschot, Middeleeuwse kastelen van Noord-Brabant, 1981.