Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

GINNEKEN

betekenis & definitie

dorp gelegen ten zuiden van Breda, bestaande uit Galder, Strijbeek en Heusdenhout; de gemeente Ginneken werd in 1942 opgeheven en voor een deel bij Breda gevoegd, terwijl het overige deel met de kerkdorpen Bavel en Ulvenhout de nieuwe gemeente Nieuw-Ginneken ging vormen.

Oorspronkelijk was Ginneken met Ulvenhout een heerlijkheid, waarvan de titel gedragen werd door verschillende jongere zonen van de heren van Breda, zoals Philips van Liederkerken, heer van Ulvenhout en Ginneken, later heer van Breda. De heren hadden er de beschikking over een kasteel, dat aan de Mark gestaan moet hebben, achter wat de Hoeve van Ulvenhout werd genoemd, zoals uit opgravingen zou zijn gebleken. Nadat Hertog Jan van Brabant stad en land van Breda van heer Gerard van Rassegem had gekocht gaf hij het dorp Ulvenhout met Baarle, Alphen en Gilze in leen aan Rasso heer van Liedekerke in 1334; in 1342 ging dit over op heer Willem van Duivenvoorde en van die kwam het geheel in handen van Jan van Polanen, heer van de Leek; op deze wijze kwamen de dorpen bij het Land van Breda. De kerk van St. Laurens in Ginneken kwam in 1316 los van de kerk van Gilze. Het oude gebouw kwam omstreeks 1638, toen hier de eerste predikant werd beroepen, in protestantse handen.

Ginneken kreeg later een nieuwe katholieke kerk. Bij het oude bedehuis werd een gedenkteken opgericht voor de Nederlandse krijgslieden, die op de citadel van Antwerpen zijn gesneuveld. Hun stoffelijk overschot werd in 1871 naar Ginneken overgebracht. Ginneken staat bekend om zijn Mastbos, dat dicht bij het kasteel Bouvigne in 1505 werd aangelegd op last van Hendrik, graaf van Nassau, heer van Breda. Het zaad voor de dennen werd uit Neurenberg overgebracht.

Kasteel Bouvigne was aanvankelijk een adellijk buitenhuis, later studie- en vakantiehuis voor de katholieke vrouwelijke jeugd, vervolgens school voor maatschappelijk werk en conferentieoord en is thans in gebruik bij het Hoogheemraadschap West-Brabant.

Bron: van Goor, Stad en lande van Breda, 1744; Witkamp’s aardr. wb.