Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

GENERALITEITSLAND

betekenis & definitie

naam voor die gewesten, die in de eerste helft van de 17e eeuw door staatse troepen op de Spanjaarden werden veroverd, vooral na de val van 's-Hertogenbosch in 1629 tot aan de vrede van Munster in 1648. De naam bleef in de Verenigde Nederlanden tot 1796 formeel van kracht voor Staats-Brabant, ongeveer gelijk aan de tegenwoordige provincie Noord-Brabant met inbegrip van Stad en Lande van Maastricht en met uitzondering van diverse heerlijkheden, zoals Niervaart (Klundert), Zevenbergen, Zwaluwe en Geertruidenberg, ambachten van de Langstraat en de Landen van Heusden en Altena, welk gebied onder Holland ressorteerde.

Ook niet tot Staats-Brabant werden gerekend: Stad en Land van Megen (graafschap); Land van Ravenstein, de baronie van Boxmeer, de commanderij van Gemert, het Ambt Oeffelt en het graafschap Bokhoven alsmede het dorp Luyksgestel en Baarle-Hertog en Sprundel onder de Hertog. Ook in het Limburgse waren generaliteitslanden, als het Land van Overmaze, Staats Opper-Gelre, verder Staats-Vlaanderen (Zeeuws-Vlaanderen), alsmede Westerwolde en Wedde in Groningen. De generaliteitslanden vielen rechtstreeks onder de Staten-Generaal, hadden geen recht op zelfregering. Er werd begonnen met pogingen tot protestantisering van het gewest, die echter als mislukt moeten worden beschouwd. De naam is te danken aan het feit, dat de Staten-Generaal er absoluut soeverein en tegelijk er de vertegenwoordiging van waren.De generaliteit van Staats-Brabant bestond uit: het Markiezaat van Bergen op Zoom, de stad met de vier kwartieren; de Baronie van Breda, de stad met de heerlijkheden Roosendaa-lNispen en Wernhout; de stad en Meierij van ’s-Hertogenbosch, dus met de kwartieren van Oisterwijk, Maasland, Peelland en Kempenland; de stad Grave en het land van Cuijk; de heerlijkheid Willemstad, de heerlijkheid Prinsenland en de heerlijkheid Steenbergen.

In de generaliteitslanden bestond geen vrijheid van godsdienst voor de katholieken. Bovendien werd de bevolking er zwaar belast. De ambten kwamen in handen van voornamelijk Hollanders; vele katholieke heren geraakten in armoede en moesten hun kasteel en heerlijkheid verlaten; op vele plaatsen werden predikanten benoemd en de katholieke kerken in beslag genomen, alsmede de goederen, die aan de kerk toebehoorden. Het ging verder om de algehele opperheerschappij op het gebied van religie, belastingen, heffen van licenten, de rechtspraak, het benoemen van hogere en lagere ambtenaren, verheffing van lenen, het bezit van de geestelijke goederen, opbrengst van domeinen, pachten, tienden enz. De wetgevende macht berustte bij de Staten-Generaal, de uitvoerende bij de Raad van State. De Staten-Generaal bezaten de bevoegdheid de vonnissen van de door hen ingestelde Raad van Brabant, die in ’s-Gravenhage was gevestigd, te herzien.

Katholieken kwamen niet voor een overheidsambt in aanmerking. De katholieke bevolking moest in het geheim of over de grens haar godsdienstoefeningen verrichten. Eerst veel later mochten er schuurkerkjes worden gebouwd. Vooral na de inval van de Fransen in 1672 kwam er op godsdienstig gebied een grote verandering. Toch zou het nog tot 1 maart 1796 duren voordat de generaliteitslanden als zodanig werden opgeheven en o.m. Noord-Brabant als een gelijkwaardige provincie werd erkend.

Bron: Dr. V. Beermann, Stad en Meierij van ’s-Hertogenbosch; Dom. de Jong, Grenskapellen.