Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

BRUILOFTSFEEST

betekenis & definitie

Het bruiloftsfeest in Noord-Brabant duurde vroeger soms dagen lang.

Na de kerk ging de stoet naar het bruidshuis. Alleen volksbruiloften werden in de herberg gehouden. Bij vooraanstaande families waren de bruidsstoeten een gelegenheid om met vele rijtuigen aanzienlijk naar buiten te treden.

P. Zumthor schrijft hierover in „Het dagelijks leven in de gouden eeuw”: Na plechtig op de drempel te zijn ontvangen, werden bruidspaar en genodigden binnengelaten in de feestvertrekken behangen met bloemslingers, soms met zilveren of gouden blaadjes ertussen, de muren bedekt met de spiegels van het hele huis, voor deze gelegenheid bij elkaar gehaald, en versierd met spreuken en raadsels. Kronen, cupido’s of engelen van was bengelden hier en daar aan het plafond. Als er een tuin bij het huis was, werd daar een looftempel gemaakt.

’s Avonds ging men aan tafel voor het eerder plechtig dan vrolijk bruiloftsmaal. Het gezelschap was erg groot. Sommige menu’s telden tot vijftig gangen! Zelfs de minstvermogenden stelden er een eer in de buren een gastmaal aan te bieden. Tussen twee gangen door haalde men onder de tafel de mand vol liederenboeken te voorschijn, die de moeder van de bruidegom daar had neergezet. Men zong in koor.

Een klein orkestje liet zich onder een deel van de maaltijd horen. Men dronk tot er geen druppel meer over was. Dan ging men dansen. Een traditionele vertoning beëindigde het feest. De „speelnoten” (vrienden, die met de voorbereiding van het feest belast waren geweest) trachtten de jonggehuwden te doen weggaan zonder dat de gasten er erg in hadden: deze op hun beurt probeerden het vertrek te verhinderen, of het te begeleiden met veel kabaal. Ze maakten zich meester van de bruid en gaven haar pas aan haar echtgenoot over, nadat deze had beloofd, goedschiks of kwaadschiks, om enkele dagen later een wandeling, een feestmaaltijd of een ander amusement te organiseren.

Als een gast ontdekte, waar het paar een kamer zou gebruiken om er de nacht door te brengen, rende het hele gezelschap de straat op, gewapend met kaarsen en sleepte alle metalen keukengerei mee om maar lawaai genoeg te kunnen maken. Voor het huis, waar het paar zich verborgen hield, werd een vuur aangestoken, en de ketelmuziek ging door tot de bruidegom en de bruid, ten einde raad, te voorschijn kwamen. Dan werden ze in de kring rond het vuur gesleept en men gaf hun pas de vrijheid terug als het laatste vonkje was gedoofd”.

Dergelijke „vervolgingen” waren kennelijk zo hevig, dat er in het Echt-reglement voor Brabant in 1665 een stokje voor gestoken werd. Het werd toen officieel verboden. Maar veel heeft het verbod kennelijk niet geholpen. Het oeroude gebruik bleef gehandhaafd.

Er kwam nog een „keerfeest van de bruiloft”. De gasten van de vorige dag kwamen weer terug om de restjes op te maken.

Bij de gewone man was de bruiloftsmaal tijd wel iets simpeler.

„De grote dag van de bruiloft werd ten huize van de bruid gevierd en op een uitbundige manier. Na ‘den uurste koffie’ werd er geborreld, afgewisseld met een wandeling langs de gewassen in het ‘binneveld’ en te circa twee uur begon de maaltijd, die sinds mensenheugenis de traditionele bruiloftsgerechten op tafel bracht: goeie rundsoep met veel vlees er in en dan minstens twee of drie borden vol achtereen: aardappels, met snijbonen en witte bonen onder elkaar, en gekookte-koude-ham. Dan rijst met krenten gemengd en worste en varkesribbekes met tot slot rijstebrij waarop 1 centimeter dikke laag bruine suiker”. Zo schrijft Van Dam in Brabants Volksleven.

Nabruiloft: Het was vroeger ook gebruikelijk „nabruiloft” te vieren: dan kwamen de bezoekers niet met lege handen, maar dan brachten zij hun „boelgaven” mee.

Het werd weer opnieuw groot feest. De „napret” ontaardde meestal in een even overvloedig opgezette nabruiloft, ofschoon zij op verschillende plaats bij verordening tot een echte „kliekjesdag” was verklaard. Was er na afloop daarvan nog wat overgebleven, dan werd dit veeltijds aan de armen geschonken. Bruiloftskosten: Het is bekend wat er op de bruiloft van prins Willem I van Oranje en Anna van Saksen in 1561 op tafel kwam tijdens de acht dagen, waarop 15.000 mensen werden onthaald. Ze aten samen niet minder dan 2636 ossen, 4000 schapen, 6400 ganzen, 6000 hazen, 14.400 hoenders en ander wildbraad, terwijl er in die week voor 16.000 rijksdaalders aan wijn werd opgedronken.

Voor heel veel mensen was een bruiloft een zeer gevoelige aderlating. Zo is bijvoorbeeld bekend, dat de kosten van een bruiloft in 1640 weliswaar een deftige toen al op een slordige vierduizend gulden kwamen. Dikwijls moest een koe worden verkocht om de kosten te kunnen dekken. Ook kwam het voor dat de jongelui zelf voor de financiën moesten zorgen.

Rond de haal: De bruid wordt over de drempel gedragen en verscheidene malen, meestal drie keer, rond de haal geleid voor zij tot het huishouden van haar man behoort. Er wordt getracteerd en jenever (foezel: „een liter foezel is ons recht” is de laatste zin van de inwijdingshymne, gezongen door de jonkheid) gedronken. Tijdens het inhalen van de bruid werd plaatselijk de plechtstatige inwijdingsformule voorgedragen:

„Ik haal U in de naam des Heren: in dit huis zult gij verkeren Niet als meid, maar wel als vrouw En wees Uw man getrouw!” Later werden ook op deze manier knechts en meiden ingehaald.

Trakteren: De poppen van stro kwamen voor de dag wanneer er wel een bruiloft had plaatsgevonden maar zonder dat de buurt getrakteerd was. Dan werden de poppen in bomen, vlak bij de woning van de pas getrouwden gehangen, zodat iedereen kon zien hoe gierig die wel waren. Aan de boom spijkerde men een klomp met een plaat, waarop het opschrift stond: „Hier offert men voor de arme man, die geen bier of wijn betalen kan". Men legde ook wel een afgesabbelde pruim op de vensterbanken met briefjes van dezelfde inhoud.

Bron: Anton van Oirschot: Van houen en trouwen, 1977.