Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

BOERENLEENBANK

betekenis & definitie

Nog in het jaar van de oprichting van de NoordBrabantse Christelijke Boerenbond NCB in 1896 ging men over tot het instellen van een commissie voor Raiffeisenkassen. De oorspronkelijke statuten voor de eerste boerenleenbanken werden door deze commissie ontworpen.

Een belangrijke rol speelde hierin de fabrikantpoliticus Vincent van den Heuvel uit Geldrop, met P. M. van Vorst en pater G. van den Eisen als medewerkers. De naam Boerenleenbank werd door Van den Eisen voor het eerst geïntroduceerd in 1896 in een serie artikelen in de Noord-Brabander. Het ging om coöperatieve leenbanken.De eerste leenbanken kwamen nog in het jaar 1896 tot stand, t.w. te Geldrop op 18 aug., te Leende op 22 aug., en te Heeze op 25 aug. Heeswijk volgde in aug. 1897. In 1898, op 24 december, werd de oprichtingsacte van de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank, gevestigd te Eindhoven, gepasseerd.

De stichting van de leenbanken geschiedde verder voornamelijk door de plaatselijke boerenbonden en door het werk van pater Van den Eisen, die ook adviseur was van de NCB. Tot en met 1908 werden er in Noord-Brabant 96 boerenleenbanken opgericht; t/m 1913: 136. In 1908 werd besloten tot oprichting van de Boeren-Hypotheekbank. al ging dat niet geheel zonder moeilijkheden.

In 1922 werd overgegaan tot het instellen van een gemeenschappelijk reservefonds, gevormd door storting van 10% van de winst van de Centrale Bank en 5% van de winst der plaatselijke banken.

In de oorlog werd een speciale Handel-Maatschappij Het Zuiden, opgericht in 1929, naar voren gehaald om onafhankelijk van de bezetter te kunnen opereren. In de oorlogsjaren werd het inleveren van zilveren en koperen munten verplicht gesteld, evenals de bankbiljetten van f.500,— en f. 1000, —. Wat koper en zilver betreft is gebleken, dat er over de hele linie slechts voor 6, procent aan die eis van de Duitse bezetter werd voldaan. Ook bij de geldzuivering na de oorlog waren met name op het platteland de Boerenleenbanken betrokken.

Wat over het algemeen begonnen was als een bank in een zijkamertje van de woning van de kassier groeide uit tot een plaatselijke bankinstelling, samenwerkend in een coöperatie, de Centrale Boerenleenbank, die in het begin van de zeventigerjaren zou samengaan met de Raiffeisenbank (onder de naam Rabo-bank, v.a. 1972).

Bron: Landbouw en landbouwkrediet 1898-1948.