Gepubliceerd op 30-05-2019

Buideldassen

betekenis & definitie

Familie: Peramelidae Buideldassen (Chaeropus, Macrotis, Parameles, Thylacis)

In Australië worden de buideldassen gewoonlijk „bandicoots“ genoemd. Ze behoren tot de interessantste buideldieren en zijn ook weer tot het Australische continent beperkt in hun verspreiding. Hun gebit lijkt ten dele op dat van de insekteneters, ten dele op dat van de buidelroofdieren. De bouw van de achterpoten herinnert aan die van de kangeroes; de vierde teen is vergroot, de tweede en derde zijn met bindweefselstrengen samengegroeid, waarbij slechts de uiteinden en de nagels vrij blijven. Deze structuur komt overeen met het poetshandje van de kangeroes, en dient dan ook, evenals daar, voor het reinigen van de vacht. De eerste en vijfde vinger van de voorpoten zijn kort en zonder nagels, de middelste drie van gelijke lengte en met nagels. (Kangeroes hebben nagels aan alle vijf vingers.) De broedbuidel is ook weer open aan de achterkant en omvat twee gebogen rijen tepels.

Niettegenstaande deze voorziening, worden toch doorgaans niet meer dan 2 of 3 jongen (zelden 5) tegelijk grootgebracht. Ze groeien relatief sneller dan bij andere buideldieren. Met 6 tot 7 weken zijn ze reeds behaard en zijn de ogen geopend. De wijfjes zijn met vier maanden, de mannetjes met vijf maanden geslachtsrijp; wijfjes van de langneusbuideldas zelfs reeds met drie maanden. De dieren leven solitair of in paartjes en kunnen tot 10 jaren oud worden.

Er bestaat een groot aantal buideldas-soorten in grootte variërend tussen rat en konijn. De meeste hebben een lange spitse snuit. Bij de langneus soorten zijn ook de oren lang, bij de soorten met een korte neus zijn de oren klein. Het langste zijn ze bij de grote-langoorbuideldas en de varkenspootbuideldas. Deze laatste is een zeer merkwaardige en thans uiterst zeldzame soort, met zeer ingrijpend vervormde poten: voor zijn nog slechts twee tenen werkzaam, achter nog slechts één. Weer een zoogdiersoort die wellicht op dit ogenblik reeds is uitgestorven.

Een van de bekendste leden van deze familie is de langneusbuideldas, die voor hem karakteristieke kegelvormige gaten achterlaat bij zijn speurtocht naar voedsel. Deze dieren kunnen, evenals onze mollen, door de opgeworpen grondhopen lastig worden in tuinen, doch hun nut als verdelgers van muizen, slakken en andere schadelijke dieren zal zwaarder wegen. De kleine tasmaanse-buideldas, Perameles gunnii, leeft hoofdzakelijk van regenwormen, kevers en insektenlarven. Daarnaast blijkt hij een grote voorliefde voor uiengewassen te hebben. Ook de kortneus-buideldas graaft naar wormen en insekten. Ze leven in met gras en plantedelen beklede nesten.

De grote-langoorbuideldas is de enige in holen levende soort; de andere verwante soorten zijn weliswaar nachten schemeringsdieren, maar ze leven bovengronds. Alle soorten bewegen zich steeds op vier poten voort en blijven op (of in) de grond.