na 1654 vorst van Nassau-Dietz, stadhouder van Frl., Groningen en Drente (Arnhem 7.8.1613-Lwd. 21/31.10.1664).
Tweede zoon van Ernst Casimir. Studeerde te Franeker, maar was 1629 reeds in het leger van Frederik Hendrik; werd ritmeester. Bij het sneuvelen van zijn broer Hendrik Casimir 1 (1640) volgde hij deze op als stadhouder van Frl. Frederik Hendrik trachtte ook het noorden onder zich te krijgen, maar slaagde alleen in Groningen en Drente (zie Veltdriel, J. P.). Zo ontstond er verwijdering tussen de twee stadhouders, die eerst ophield toen W.F. de survivance in Frl. aan zijn neef Willem liet geven (1641).
Toen hielpen de Staten-Generaal W.F. ook bij zijn moeilijkheden (recht op magistraatsbestelling). W.F. hielp bij Hulst (1645). Met zijn neef Willem II werkte hij nauw samen. Hij bereidde de verrassing van Amsterdam voor en haalde zich daardoor de durende vijandschap van deze stad en de Staatsgezinden op de hals. In 1650 kreeg hij alleen het stadhouderschap in Groningen en Drente en niet in Overijsel. Hij komt dan mee aan het hoofd van de Oranjepartij, maar heeft vaak conflicten met Amalia van Solms, die het huwelijk met Albertine Agnes eerst tegenhield (2.5.1652).
Men verdacht hem zijn eigen belang te zoeken. W.F. werkte voor de verheffing van de latere Willem in en kwam door D. v. Ruyven achter verschillende staatsgeheimen. Hij bezocht de latere Karel 11 te Aken (sept. 1654). De verhouding tot Johan de Witt verbeterde eerst langzamerhand. In 1655 werd W.F. luitenant-gouverneur van Overijsel.
In het laatst van zijn leven stond hij Johan de Witt terzijde. Hij overleed te Lwd. door een pistoolschot uit zijn eigen wapen. Zijn begrafenis had met veel praal plaats (zie Carré, F.). W.F. werd opgevolgd door zijn zoon Hendrik Casimir II onder voogdij van Albertine Agnes. —> Nassau. Zie: G. Boëtius, Het godtsaligh leven en sterven van...
W. F. (1665); A. A. Kleyn, De stadhouders van Frl. (Nijkerk 1904), 90-112; N.B.W. 1, 1573-1575; Reg. Leeuw. Cour., 41; Repert., 286-287; De Fr. tak der Nassau’s, Cat.
Tent. Lwd. 21 mrt.-3o apr. 1958.