Uitgestrekt plassengebied W. van Eernewoude, ontstaan door vervening in 18de en 19de eeuw, tussen Geeuw, Graft, Lange Sloot en Fokkesloot.
De rechthoekige, uitgeveende plassen (petten) zijn gescheiden door smalle niet verveende stroken, de legakkers, hier ‘stripen’ of ‘hagen’ genoemd. De ‘stripen’ hebben vaak nog blauwgrasflora, langs de randen der petgaten groeien els en wilgesoorten. Sommige petgaten hebben open water, andere een rijke begroeiing (o.a. krabbescheren, riet en mattenbies). Zonder menselijk ingrijpen is het eindstadium het elzenbroek (zie Moerasflora). Hier en daar zijn de ‘stripen’ door afslag verdwenen en grote open plassen ontstaan. Rietsnijden, hooiwinning en visserij geven aan de O.V. economische betekenis, zie Riet.
Van nationaal belang zijn de O.V. voor de recreatie en als natuurgebied. Als natuurgebieden staan de
O.V. op de lijst van het Nationale Plan. Naast de moerasflora telt ook de vogelwereld vele soorten (purperreiger, roerdomp). Vroeger waren baard mezen en ganzen hier broedvogels. Een groot deel is eigendom van It Fr. Gea, totaal 300 ha (nl. de Saiterpetten c.a. in het noorden, het Princehof in het zuiden en daartussen het Zonsmeer).
Zie: Evert Zandstra e.a., Het Princehof (Amsterdam 1948).