Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

MOERASFLORA

betekenis & definitie

In Frl. nog goed vertegenwoordigd, bijv. in de Lindevallei, bij Boornbergum, Eernewoude, Kootstertille, Veenwouden. Vooral in voedselrijk water vindt men rijke plantengroei.

Waar het water niet te diep meer is, wordt de typische waterflora gevolgd door in de bodem wortelende en zich boven het water verheffende planten. De eerste zijn veelal biezen, lisdodde of riet. Langs oevers vaak een dichte zoom van deze planten, waaronder soorten als kalmoes, waterzuring, watereppe, harig wilgeroosje, zwanebloem, grote boterbloem en egelskop. Achter deze zone, en ook in sterk verlande petgaten, veel grote zeggen met o.a. moeraswederik. Later komen kleinere zeggen (waaronder in Frl. een enkele keer nog tweehuizige en vlo-zegge) met wateraardbei, moeraskartelblad en soms orchideeën als sturmia en handekenskruiden. Op sommige plekken achter de rietgordel velden met vrijwel niets dan galigaan.

In open plasjes drijftillen met cyperzegge, waterscheerling en dikwijls glidkruid. Slangewortel is in Frl. nagenoeg onbekend.

Als voldoende terrein begroeid is met kleine zegge grijpt de mens vaak in door maaien; dan ontstaat vochtig hooiland (z Blauwgrasland). Zo niet, dan ontstaat soms vrij snel moerasbos met els, (grauwe) wilg, langs de randen gagel en onderbegroeiing van o.a. kam-, moeras- en koningsvaren. Op hogere plaatsen verschijnt dan veenmos met veenbes, soms rode bosbes (Eernewoude), en het zeldzame orchideetje malaxis. Dit is de overgang naar hoogveen. Echt hoogveen heeft men bij Fochtelo, met bijv. veel veenbes, lavendelheide, eenarig wollegras en zonnedauw. Langs voedselarme plasjes op zandgrond (bijv. Binnenvliet bij Oostermeer) heel andere begroeiing, met o.a. moerashertshooi, ondergedoken moerasscherm en vlottende bies en, bijv. op Terschelling, pilvaren.

Zie: De Levende Natuur XL (1924); XLII (1926); Evert Zandstra, Het Princehof (Amsterdam 1948); Vanellus (1949).

< >