De afzettingen uit de Saaie(Riss-) ijstijd tijdens de regressie van de Holsteinzee (zie Premorenaal) naderden uit het noordoosten de Saaleijskap, die ten slotte ook de N. provincies bedekte en ze bekleedde met een laag keileem, de grondmorene van het ijs. De dikte van de grondmorene wisselt sterk, maar bedraagt meest niet meer dan enige meters.
Toen de N. provincies onder het ijs lagen, bleef de ijsrand een tijd stationair, vandaar door ophoging van keileem aan de rand een eindmorene.In Frl. vormt Gaasterland (dikte keileem 30 m) een rest van deze eindmorene, die zich westwaarts voortzet in de keileemheuvels van Wieringen en Tessel, en oostwaarts in die van Steenwijk, Havelte, Kerkenbosch (Z. van Hoogeveen) en Oud-Lutten. Tussen de heuvels van Gaasterland en Steenwijk is een vrij groot hiaat. Wrsch. had het ijsfront hier een tong naar het zuiden (keileemheuvels van Urk en Vollenhove). Toen deze stand was bereikt, bedekte het ijs ook een groot deel van N.-Duitsland, waardoor rivieren als Eems, Weser en Elbe geblokkeerd waren. Ze moesten langs het ijsfront in W. richting een weg naar zee zoeken en het dal van de Overijselse Vecht in de ondergrond een zeer groot dal zal de gezamenlijke afvoerweg (oerstroomdal) van deze rivieren zijn. Verder W. kwamen ook Rijn en Maas erin uit.
Hoelang dit front stationair bleef, is onzeker. Later schoof het ijs naar het zuiden door, tot ongeveer de lijn Amsterdam-Nijmegen.
Het Fr. grondmorenenlandschap toont een zekere geleding N.O.-Z.W., duidelijk aangegeven door Linde, Tjonger, Boom en Drait en in Drente door Vledderdiep, Beilerstroom en Ruiner A. Deze geleding kan het gevolg zijn van erosie door de stroompjes maar wrsch. is het patroon van de afwatering omgekeerd het gevolg van geleding van het grondmorenenoppervlak. De keileemruggen tussen de stroompjes zijn dan ‘drumlins’, een glaciale sedimentatievorm, onder het ijs ontstaan en enigszins vergelijkbaar met de zandbanken van een rivier.