Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

KINGMA

betekenis & definitie

Eigenerfd geslacht uit Sweins. Wrsch. leven nog afstammelingen in mannelijke lijn; in vrouwelijke lijn vele naamgenoten.

Voornaam Ynte frequent. Steenbakkers- en bankiersfamilie te Makkum, later Lwd., behoort ertoe; in de 19de eeuw hieruit liberale politici.

Verder een predikantentak (voornamen Hero en Petrus), de K.’s van Wommels (Broer, Ate), Beers (waaruit de naamgeefster der Ottema-K.-stichting), Weidum (waaruit in vrouwelijke lijn de familie K. Boltjes), Baard en Oosterend.

V.-state kwam via Ghemmenich aan de Beyma’s. Zo de naam Beyma thoe K.Zie: Romein, Naamlijst, 282, 307, 312, 334, 347, 386, 433; Aanv., 36 Versl. van ’s Rijks Oude Archieven xxx (1907), 301; N.B.W. ix, 515; x, 460; Geneal. Jierb. (1951), 38; (1952) 30.

—, Marten Hylkes (Makkum 16.6.1817-Sneek 16.2. 1901). Steenfabrikant, later kassier. Liberaal lid der Prov. Staten (1850-98), Gedep. Staten (1850-57, 1863-98), Tweede Kamer (1857-63) en Staatsraad (1864).

Zie: N.B.W. ix, 515-516; Jierb. Gen. Wurkforbân (1952), 30-39.

< >