Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

JONGFRIESE DICHTERS

betekenis & definitie

Schrijvers die ca.1915 naar voren komen met een nieuwe, persoonlijke kunst tegenover de volksschrijverij en de retoriek van de ouderen. Kenmerken: verband met buitenlandse literatuur, individualisme en antiprovincialistisch nationalisme; invloed van de tachtigers; voorkeur voor het sonnet; overwegend impressionisme: stemmings-, sfeer- en beschrijvingskunst; ietwat vaag romantisch idealisme; organisatorisch verband met de Jongfryske Mienskip.

Centrale figuur D. Raima, in enge zin horen erbij: R. Tolman, R. P. Sybesma, J. D. v. d.

Mei, Thys de Vries, de prozaschrijver M. Baersma, terwijl het eerste werk van Rixt en dat van P. v. d. Burg verwantschap vertoont. Ook J. H. Brouwer en F.

Schurer zijn in hun begintijd tot de J.d. te rekenen. E. B. Folkertsma ging sedert 1919 eigen wegen. A. Jousma en A.

R. Scholten bleven in de Jongfr. trant schrijven, ook toen ca. 1935 de directe invloed begon te tanen; een late nabloeier is A. A. Jaarsma.

Zie: Kalma, Fr. Skrift 1, 35-43, 52-59; idem, Inl. tot de bloemlezingen It sjongende Fryslân (1916) en De nije moam (1922); Frisia (191720); De Gids (1922), 206-221; Piebenga (1957), 229-232.

< >