Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

HORNLEGER

betekenis & definitie

(Fr.: hoarnleger, in de 16de en 17de eeuw allerlei vormen, de oudste zonder n, met hoor of hoer i.p.v. hora). Huisstede en erf van boerderij.

Afleiding: óf (Postma) van Oudfr. hore (modder, slijk), dus: plaats waar slataarde of mest opgeworpen wordt; óf (Sipma) van Oudfr. hora (drijven, jagen), dus: plaats waar het vee 's nachts ter beveiliging wordt samengedreven, vgl. Nachtlan onder Smalle Ee, Jaechakker onder Pietersbierum.

Stemrecht was vanouds gebonden aan grondbezit. Bij verdeling van een stemdragende saté bleef de stem aan het H. verbonden (Stemreglement 1698).

Door opkopen van H.s kon men dus stemmen krijgen, wat de oligarchie in 17de en 18de eeuw versterkte, in strijd met de 'oude vrijheid'. Het reglement reformatoir 1748 bepaalt dat men behalve het H. een zekere hoeveelheid land moest bezitten, zie Hanestemmen, Stemhuizen.

Zie: C. J.

Guibal, Democratie en Oligarchie in Frl. (Assen 1934); 0. Postma, De Fr.

Kleihoeve (1934), 169; B. iv (1942), 105.