edel geslacht uit Hallum, in de 17de eeuw verhuisd naar Dongjum. Johan ( ♱1688) en zijn zoon Sicco waren grietman van Franekeradeel (1664— 1731); met Sicco’s dochters stierf het geslacht in 1786 uit.
Zie: Stb. 1, 131; 11, 82; Sminia, Naamlijst, 196; Andreae, Nalezing» 19,146; v. d. Aa v (G), 93.
—, Sicco van, staatsman (Herbaijum 1664-Dongjum 20.9.1731). Studeerde te Franeker en Utrecht. Was
o.a. grietman van Franekeradeel (1668), vijfmaal gedeputeerde te velde (1706-11, waarover Franse memoires, uitgegeven Lwd. 1857), lid van de Fr. Staten en van de Staten-Generaal (40 jaar lang).
Ook gezant der Republiek bij de vredesonderhandelingen te Utrecht, ambassadeur in Frankrijk en afgevaardigde naar het congres van Soissons (1728). G. steunde Willem rv in Stad en Lande (1718) en Gelderland (1722). Wrsch. onhistorisch is het hem toegeschreven Der wie nin kaei (sleutel) fan (tegen Richelieu, over geheime correspondentie met S. G. J. van Burmania in het Fr. met Griekse letter). Wel wrsch. is zijn antwoord aan Lodewijk xiv, die zich verwonderde over de volharding der Republiek: Met Friese trouw en Hollandse dukaten kan men ver komen.
G. had kritiek op Marlborough, maar bewonderde Eugenius van Savoye. Hij was een vlijtig orangist. Graftombe in de kerk te Dongjum (—> Beeldhouwkunst).
Zie: Sminia, Naamlijst, 196; v. d. Aa v (G), 94; N.B.W. VIII, 625; Vr. F. III (1844), 277-314; G. M.
Slothouwer, De Staatsman S. v. G. (Den Haag 1885); Wumkes, Paden 1, 376-378; Reg. Leeuw. Cour., 32; Repert., 245.