Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

EPEMA (Epinga, Ipema)

betekenis & definitie

Een of meer edele geslachten; het bekendste, te Koudum, leverde ca. 1600 twee grietmannen van Hemelumer Oldeferd. Een andere tak zette zich in de 16de eeuw in vrouwelijke lijn voort in een tak der Oenema’s (zich noemend Ipeia) te Pietersbierum.

Hieruit in vrouwelijke lijn wrsch. het boerengeslacht Ypma uit Wymbritseradeel. Zie: Stb.

I, 20, 95, 223, 360; 11, 18, 63, 140, 205, 251; Sminia, Naamlijst, 306-307; Andreae, Nalezing, 51, 98; v. d. Aa iv (E), 53. Epema-state.

Landhuis (namaak-renaissance, tweede helft 19de eeuw) te Ysbrechtum, in een bos van ca. 4,5 ha; poortgebouw uit de 17de eeuw. Bewoners waren de geslachten E., Burmania, Van Welderen Rengers.

< >