Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

CANNEGIETER

betekenis & definitie

Predikantengeslacht, afstammend van een burgemeester van Steinfurt, wiens zoon Hendrik (1691-1770) rector te Arnhem werd en zijn naam Kannegiesser vernederlandste. Uit dit geslacht Herman C. (1723-1804) en predikanten, medici, notarissen.

Zie: Ned. Patr. ix (1918), 59; Romein, Naamlijst, passim; Aanv. 29, 31, 41, 50, 52, 74, 94; N.B.W. ui, 202-203; vi, 264; VII, 274 ; x, 169; D. Cannegieter, Genealogie van het geslacht C. (1884).

—, Dominicus, notaris (Hallum 23.10.1842-Tsjum 11.3.1909). Zoon van H. G. C. ( 1 ). Geschiedbeoefenaar. Wrk. : schreef vele artikelen; voorts Genealogie geslacht Cannegieter (1884); Geschiedenis van het Martenahuis te Franeker (1895); OudSjaerdema en Sjaerdemaslot (1902) ; Reynier van Tzum (1904).

Zie: Repert., 48,49; N.B.W. in, 202; H. G. Cannegieter, D. C. 184223 oct.-i942 (1942).

—, Hendrik Gerrit (1), medicus (Witmarsum 28.5. 1804-Hallum 15.5.1881). Was van 1829-81 arts te Hallum. Schreef historische artikelen over Ferwerderadeel.

Zie: N.B.W. x, 169; Repert., 49.

—, Hendrik Gerrit (2), journalist-letterkundige (Tsjum
17.9.1880-). Stond als herv. predikant te Jelsum (1906-14) en schreef over Fr. onderwerpen.

Wrk.: (alleen Frl. betreffend) (onder pseud. Georg Grünewald) Van het wondere ambt (1909); De Friesche Beweging (1917); Rusticus Urbanus (1920) ; François Bekius (1940) ; Dom. Cannegieter 18421942 (1942).

—, Herman, jurist (Arnhem 4.8.1723-Franeker 3.9. 1804). Advocaat bij het Gelders Hof (1744), hoogl. in de rechten te Franeker (1750). Ondanks de aanbiedingen van Utrecht en Leiden bleef hij.

Zie: Boeles I, 2de dl., 522-528.

—, Petrus, Ned. herv. predikant (Tsjum 24.7.1883-). Stond o.a. te Koten (1911-17) en Idaard (1917-32). Was 30 jaar algemeen secretaris van de Ned. Ver.

van Vrijzinnige Zondagsscholen en redacteur van "s Levens Opgang’. Was 25 jaar lang redacteur van het vrijzinnig godsdienstig weekblad 'Nieuw Leven’.

< >